Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. antecedent:
  2. Wiktionary:
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. antecedent:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor antecedent (Nederlands) in het Engels

antecedent:

antecedent [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het antecedent
    the antecedent

Vertaal Matrix voor antecedent:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
antecedent antecedent

Verwante woorden van "antecedent":


Wiktionary: antecedent

antecedent
noun
  1. de naam voor het woord waarnaar een ander woord, meestal een betrekkelijk voornaamwoord, verwijst
antecedent
noun
  1. conditional part of a hypothetical proposition
  2. word, phrase or clause referred to by a pronoun
  3. any thing that precedes another thing



Engels

Uitgebreide vertaling voor antecedent (Engels) in het Nederlands

antecedent:

antecedent [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the antecedent
    het antecedent

Vertaal Matrix voor antecedent:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
antecedent antecedent
- ancestor; ascendant; ascendent; forerunner; root

Verwante woorden van "antecedent":


Synoniemen voor "antecedent":


Antoniemen van "antecedent":


Verwante definities voor "antecedent":

  1. preceding in time or order1
  2. the referent of an anaphor; a phrase or clause that is referred to by an anaphoric pronoun1
  3. a preceding occurrence or cause or event1
  4. someone from whom you are descended (but usually more remote than a grandparent)1
  5. anything that precedes something similar in time1
    • phrenology was an antecedent of modern neuroscience1

Wiktionary: antecedent

antecedent
noun
  1. conditional part of a hypothetical proposition
  2. word, phrase or clause referred to by a pronoun
  3. ancestor
  4. any thing that precedes another thing
adjective
  1. earlier in time or order
antecedent
noun
  1. de naam voor het woord waarnaar een ander woord, meestal een betrekkelijk voornaamwoord, verwijst

Cross Translation:
FromToVia
antecedent verleden; voorafgaand; voorgaand; vorig; vroeger précédent — Qui précéder, qui est immédiatement avant, en parlant ordinairement par rapport au temps.