Overzicht
Nederlands naar Engels: Meer gegevens...
- waren:
- zijn:
-
Wiktionary:
- waren → produce
- waren → haunt, roam, wander, stray
- zijn → be, have, been, kowtow, do, conflict, clam up, belong, bear, absent, suffice, there be
- zijn → his
- zijn → one's, its, his
- zijn → severance
- zijn → be, exist, his, her, its, account, for, answer, something, accountable, in charge, of, responsible, draw, there be
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor waren (Nederlands) in het Engels
waren:
-
de waren (koopwaar; handelswaar; goederen; waar)
-
waren (ronddwalen; dolen)
Conjugations for waren:
o.t.t.
- waar
- waart
- waart
- waren
- waren
- waren
o.v.t.
- waarde
- waarde
- waarde
- waarden
- waarden
- waarden
v.t.t.
- heb gewaard
- hebt gewaard
- heeft gewaard
- hebben gewaard
- hebben gewaard
- hebben gewaard
v.v.t.
- had gewaard
- had gewaard
- had gewaard
- hadden gewaard
- hadden gewaard
- hadden gewaard
o.t.t.t.
- zal waren
- zult waren
- zal waren
- zullen waren
- zullen waren
- zullen waren
o.v.t.t.
- zou waren
- zou waren
- zou waren
- zouden waren
- zouden waren
- zouden waren
diversen
- waar!
- waart!
- gewaard
- waardend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor waren:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
commodities | goederen; handelswaar; koopwaar; waar; waren | bezit; bezittingen; eigendom; goederen; handelsgoederen; handelswaar; have; koopwaar |
goods | goederen; handelswaar; koopwaar; waar; waren | artikelen; colli; dingen; goedje; koopwaar; spullen; voorwerpen; waar; zaakjes; zaken |
merchandise | goederen; handelswaar; koopwaar; waar; waren | artikelen; handel; handelswaar; klandizie; koophandel; koopmansgoederen; koopwaar; nering; voorwerpen; waar |
wares | goederen; handelswaar; koopwaar; waar; waren | artikelen; koopwaar; voorwerpen; waar |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
roam | dolen; ronddwalen; waren | aan de zwerf zijn; omzwerven; roamen; rondzwerven; zwalken; zwerven |
roam around | dolen; ronddwalen; waren |
Verwante woorden van "waren":
zijn:
-
zijn (zich bevinden; uithangen)
-
zijn (bestaan; leven; existeren)
-
zijn
Conjugations for zijn:
o.t.t.
- ben
- bent
- is
- zijn
- zijn
- zijn
o.v.t.
- was
- was
- was
- waren
- waren
- waren
v.t.t.
- ben geweest
- bent geweest
- is geweest
- zijn geweest
- zijn geweest
- zijn geweest
v.v.t.
- was geweest
- was geweest
- was geweest
- waren geweest
- waren geweest
- waren geweest
o.t.t.t.
- zal zijn
- zult zijn
- zal zijn
- zullen zijn
- zullen zijn
- zullen zijn
o.v.t.t.
- zou zijn
- zou zijn
- zou zijn
- zouden zijn
- zouden zijn
- zouden zijn
diversen
- wees!
- zijt!
- geweest
- zijnd
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
zijn
-
zijn (existentie; leven; bestaan)
Vertaal Matrix voor zijn:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
being | bestaan; existentie; leven; zijn | individu; mens; persoon; sterveling; wezen |
existence | bestaan; existentie; leven; zijn | |
life | bestaan; existentie; leven; zijn | bestendigheid; duurzaamheid; levensduur; levensproces; leventje |
path of life | bestaan; existentie; leven; zijn | levensgeschiedenis; levensloop; levenswandel; levensweg |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
be | uithangen; zich bevinden; zijn | bevinden; boetseren; modelleren; vorm geven; vormen; zich bevinden |
dwell | uithangen; zich bevinden; zijn | |
exist | bestaan; existeren; leven; zijn | |
hang out | uithangen; zich bevinden; zijn | naar buiten hangen; uithangen |
reside | uithangen; zich bevinden; zijn | bewonen; gevestigd zijn; gezeten zijn; leven; logeren; resideren; verblijfplaats hebben; verblijven; wonen; zetelen |
- | wezen | |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
his | zijne | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
being | zijnd | |
his | zijn | |
its | zijn | |
one's | zijn |
Verwante woorden van "zijn":
Synoniemen voor "zijn":
Verwante definities voor "zijn":
Wiktionary: zijn
zijn
Cross Translation:
verb
zijn
-
bestaan
- zijn → be
-
zich bevinden.
- zijn → be
-
gelijk zijn aan.
- zijn → be
-
tot de groep behoren van
- zijn → be
-
de eigenschap hebben.
- zijn → have
-
+ te: verplichting
- zijn → be
-
+ te: mogelijkheid
- zijn → be
-
zijn + voltooid deelwoord: hulpwerkwoord van de voltooide tijd van ergatieven
- zijn → have
-
zijn + voltooid deelwoord: hulpwerkwoord van de voltooide tijd van de lijdende vorm
-
derde persoon enkelvoud m/o
- zijn → his
en-pron
verb
-
act submissively
- kowtow → onderdanig; zijn; aanpassen; zich
-
auxiliary used in forming the perfect and the past perfect tenses
-
be exhausted, finished, ready
-
be at odds (with)
-
become silent
-
be the property of
-
be in a specific direction
-
be equipped with
-
used to indicate weather, air quality, or the like
-
(archaic) used to form the perfect aspect with certain intransitive verbs
-
used to indicate that the subject has the qualities described by a noun or noun phrase
-
used to connect a noun to an adjective that describes it
-
used to indicate that the subject plays the role of the predicate nominative
-
used to indicate that the subject and object are the same
-
elliptical form of "be here", or similar
-
exist
-
occur, take place
- be → zijn; plaatsvinden
-
occupy a place
-
-
-
be enough, sufficient, adequate
-
to exist
-
act of severing
- severance → scheiding; lossnijden; los; zijn
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zijn | → be | ↔ geben — (in Verbindung mit es) existieren, da sein |
• zijn | → be | ↔ sein — Kopula, die dem Subjekt ein logisches Prädikat zuordnet |
• zijn | → be | ↔ sein — zusammen mit einer Ortsangabe: sich am genannten Ort befinden |
• zijn | → exist | ↔ sein — existieren |
• zijn | → his; her; its | ↔ sein — eine Form des Possessivpronomens „sein, seine, sein“: drückt das Eigentum, den Besitz einer Person an einer Sache oder Person aus, beziehungsweise umgekehrt die Zugehörigkeit |
• zijn | → account; for; answer; something; be; accountable; in charge; of; responsible; draw | ↔ verantwortlich zeichnen — Amtssprache, verantwortlich zeichnen für etwas: die übertragene Verantwortung ausübend seine Unterschrift unter etwas setzen |
• zijn | → there be | ↔ y avoir — Exister, être présent, se passer |
• zijn | → be | ↔ être — Verbe |