Nederlands

Uitgebreide vertaling voor wacht (Nederlands) in het Engels

wacht:

wacht [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de wacht (bewaker; suppoost; portier)
    the guard; the attendant; the usher; the warder; the watchman; the sentry; the bodyguard
    • guard [the ~] zelfstandig naamwoord
    • attendant [the ~] zelfstandig naamwoord
    • usher [the ~] zelfstandig naamwoord
    • warder [the ~] zelfstandig naamwoord
    • watchman [the ~] zelfstandig naamwoord
    • sentry [the ~] zelfstandig naamwoord
    • bodyguard [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de wacht (cipier; bewaker; gevangenbewaarder)
    the warder; the watchman; the sentry; the guard
    • warder [the ~] zelfstandig naamwoord
    • watchman [the ~] zelfstandig naamwoord
    • sentry [the ~] zelfstandig naamwoord
    • guard [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. de wacht (schildwacht; wachter)
    the guard
    • guard [the ~] zelfstandig naamwoord
  4. de wacht (portier; bewaker; deurwachter; suppoost)
    the porter; the doorkeeper; the doorman
    – someone who guards an entrance 1
    • porter [the ~] zelfstandig naamwoord
    • doorkeeper [the ~] zelfstandig naamwoord
    • doorman [the ~] zelfstandig naamwoord
    the attendant; the sentry; the guard; the watchman; the warder
    • attendant [the ~] zelfstandig naamwoord
    • sentry [the ~] zelfstandig naamwoord
    • guard [the ~] zelfstandig naamwoord
    • watchman [the ~] zelfstandig naamwoord
    • warder [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor wacht:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
attendant bewaker; deurwachter; portier; suppoost; wacht broeder; diaken; dierverzorger; hulp; oppasser; ordebewaarder; verpleger; verzorger; verzorgster; ziekenbroeder; ziekenoppasser
bodyguard bewaker; portier; suppoost; wacht lijfwacht
doorkeeper bewaker; deurwachter; portier; suppoost; wacht conciërge; portier
doorman bewaker; deurwachter; portier; suppoost; wacht
guard bewaker; cipier; deurwachter; gevangenbewaarder; portier; schildwacht; suppoost; wacht; wachter baanschuiver; begeleiding; beveiliging; die wakker is; escorte; garde; op wacht staan; persoon die op wacht staat; vergezellen; wachter; waker; wakker; wakker persoon
porter bewaker; deurwachter; portier; suppoost; wacht bagagedrager; drager; kruier; sjouwer
sentry bewaker; cipier; deurwachter; gevangenbewaarder; portier; suppoost; wacht wachtpost
usher bewaker; portier; suppoost; wacht suppoost; zaalwachter
warder bewaker; cipier; deurwachter; gevangenbewaarder; portier; suppoost; wacht
watchman bewaker; cipier; deurwachter; gevangenbewaarder; portier; suppoost; wacht die wakker is; persoon die op wacht staat; poortwachter; wachter; waker; wakker; wakker persoon
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
guard behoeden; behouden; beschermen; bescherming bieden; beschutten; beveiligen; bewaken; hoeden; hoeden voor; in bescherming nemen; opletten; toezien op; van alarm voorzien; verdedigen; vrijwaren; waken; waken over
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
attendant begeleidend

Verwante woorden van "wacht":


Wiktionary: wacht

wacht
noun
  1. person who or thing that protects something
  2. A sentry or guard
  3. particular time period
  4. person or group of people who guard

Cross Translation:
FromToVia
wacht charge; custody; guard; watch; on watch; duty period; marshal; watchman; warden; warder garde — Traductions à trier suivant le sens
wacht guardian; guard; watchman; warden; warder; marshal; ranger gardienpersonne qui garder, qui surveiller, qui défendre.
wacht sentry; guard; sentinel; longclaw sentinelle — militaire|nocat=1 soldat qui fait le guet pour la garde d’un camp, d’une place, d’un palais, etc.

wacht vorm van wachten:

wachten werkwoord (wacht, wachtte, wachtten, gewacht)

  1. wachten (afwachten)
    wait; to await
    • wait werkwoord
    • await werkwoord (awaits, awaited, awaiting)
  2. wachten
    to hold
    – To temporarily suspend an active phone call. 2
    • hold werkwoord (holds, held, holding)

Conjugations for wachten:

o.t.t.
  1. wacht
  2. wacht
  3. wacht
  4. wachten
  5. wachten
  6. wachten
o.v.t.
  1. wachtte
  2. wachtte
  3. wachtte
  4. wachtten
  5. wachtten
  6. wachtten
v.t.t.
  1. heb gewacht
  2. hebt gewacht
  3. heeft gewacht
  4. hebben gewacht
  5. hebben gewacht
  6. hebben gewacht
v.v.t.
  1. had gewacht
  2. had gewacht
  3. had gewacht
  4. hadden gewacht
  5. hadden gewacht
  6. hadden gewacht
o.t.t.t.
  1. zal wachten
  2. zult wachten
  3. zal wachten
  4. zullen wachten
  5. zullen wachten
  6. zullen wachten
o.v.t.t.
  1. zou wachten
  2. zou wachten
  3. zou wachten
  4. zouden wachten
  5. zouden wachten
  6. zouden wachten
diversen
  1. wacht!
  2. wacht!
  3. gewacht
  4. wachtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

wachten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de wachten
    the sentries; the look-outs; the squads on guard; the watchmen; the watchers; the guards; the men on guard; the patrols

Vertaal Matrix voor wachten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
guards wachten
hold bak; barrel; beetnemen; beetpakken; emmer; fust; greep; houdgreep; kuip; pot; scheepsruim; teil; ton; vastpakken; vat
look-outs wachten
men on guard wachten
patrols wachten
sentries wachten
squads on guard wachten
wait halt
watchers wachten
watchmen wachten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
await afwachten; wachten afwachten
hold wachten aanhouden; arresteren; beethouden; beseffen; doorzien; gevangennemen; handhaven; in de cel zetten; inrekenen; inzien; niet laten gaan; onderkennen; oppakken; opsluiten; realiseren; stand houden; vasthouden; vastzetten
wait afwachten; wachten

Verwante woorden van "wachten":


Verwante definities voor "wachten":

  1. ergens blijven tot hij/het komt3
    • wij wachten op de bus van zes uur3
  2. nog niet beginnen3
    • laten we nog maar even wachten met eten3

Wiktionary: wachten

wachten
verb
  1. op dezelfde plaats of in dezelfde situatie blijven tot iemand komt of iets gebeurt
wachten
verb
  1. to expect or wait for a sound
  2. intransitive: to wait on
  3. intransitive, to stay in waiting
  4. transitive: to be in store for
  5. transitive: to wait for
  6. stay or wait somewhere
  7. delay until some event
  1. wait a minute
noun
  1. obsolete: act of waiting
  2. The act of staying or remaining in expectation

Cross Translation:
FromToVia
wachten wait warten — (intransitiv) Zeit verstreichen lassen beziehungsweise untätig sein, bis ein bestimmter Zustand eintreffen
wachten wait for; wait; await; expect attendre — Ne pas bouger, rester l’on est pour la venue de quelque chose ou de quelqu’un.

Verwante vertalingen van wacht