Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
blank
|
|
formulier; gaping; hiaat; invulformulier; lacune; ledigheid; leegte; leemte
|
fair
|
|
kermis; kermisterrein
|
free
|
|
vrije
|
open
|
|
vrije ruimten
|
straight
|
|
pokerterm voor straat; straat
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
clear
|
|
afdekken; afruimen; banen; bevrijden; dechargeren; emanciperen; inklaren; klaren; ledigen; leeghalen; leegmaken; legen; onschuldig verklaren; opruimen; reinigen; ruimen; schoonmaken; schoonpoetsen; uithalen; uitmesten; uitruimen; uitschakelen; uitverkopen; verlossen; verrekenen; vrijmaken; vrijpleiten; vrijspraak bepleiten; vrijspreken; vrijvechten; wissen; zuiveren
|
free
|
|
banen; bevrijden; emanciperen; van last bevrijden; verlossen; vrijmaken; vrijvechten
|
open
|
|
aanbreken; beginnen; een begin nemen; inleiden; inluiden; losgaan; loskrijgen; ontgrendelen; ontsluiten; open krijgen; opendoen; opendraaien; openen; opengaan; opengooien; openklappen; openmaken; openslaan; openwerpen; starten
|
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
blank
|
loos; vrij; zonder taak
|
blanco; blank; inhoudsloos; leeg; met de mond vol tanden; met open mond; onbeschreven; ongelakt; oningevuld; sprakeloos; uitdrukkingsloos; verbaasd; verbijsterd; verbluft; verstomd; verwonderd; wezenloos; wit; wit van huidskleur
|
frank
|
onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
benaderbaar; cru; eerlijk; frank; genaakbaar; gulweg; met open vizier; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; onbevangen; onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; rechtschapen; rechttoe; rechttoe rechtaan; rondborstig; ronduit; ruiterlijk; stoutmoedig; toegankelijk; volmondig; vrijmoedig; vrijpostig
|
free
|
vrij
|
|
honest
|
onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
braaf; deugdzaam; eerlijk; eerzaam; fideel; lief; open; openhartig; openlijk; oprecht; rechtdoorzee; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; rondborstig; ronduit; trouwhartig; volmondig; voorbeeldig; zedig; zoet
|
open
|
onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
benaderbaar; eerlijk; frank; genaakbaar; gulweg; niet dicht; onbedekt; onoverdekt; onverhuld; open; oprecht; rechtschapen; rechttoe; toegankelijk
|
plain
|
|
vlakte
|
roguish
|
loos; vrij; zonder taak
|
arglistig; boefachtig; boosaardig; doortrapt; gemeen; geraffineerd; geslepen; gluiperig; guitig; leep; link; listig; olijk; schurkachtig; slinks; sluw; vals
|
sincere
|
onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
braaf; eerlijk; ernstig; gemeend; hartgrondig; heel erg; ongeveinsd; open; oprecht; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; serieus; vol ernst; werkelijk menend
|
straightforward
|
onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
cru; gulweg; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; rechttoe rechtaan; volmondig
|
undisciplined
|
bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij
|
bandeloos; ongedisciplineerd; verwilderd; vrijgevochten
|
unfettered
|
bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij
|
vrijgevochten
|
ungovernable
|
bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij
|
onbedaarlijk; onbedwingbaar; onbestuurbaar; onstuimig; uitzinnig
|
unmanageable
|
bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij
|
moeilijk te hanteren; onbedaarlijk; onbedwingbaar; onbestuurbaar; onhandelbaar; onhanteerbaar; onstuimig; uitzinnig
|
unmarked
|
loos; vrij; zonder taak
|
blank; ongemerkt; wit; wit van huidskleur; zonder merk
|
unrestrained
|
bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij
|
niet terughoudend; ongeremd; vrijgevochten
|
unruly
|
bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij
|
onhandelbaar; tegendraads; vrijgevochten
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
freely
|
in vrijheid; vrij
|
beschikbaar; disponibel; gulweg; in een handomdraai; moeiteloos; ongehinderd; ongemoeid; ongestoord; onverstoord; vacant; vanzelf; vrijuit; zonder moeite
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
at liberty
|
in vrijheid; vrij
|
beschikbaar; disponibel; vacant
|
clear
|
loos; vrij; zonder taak
|
aanschouwelijk; af; afgedaan; afgelopen; begrijpelijk; bevattelijk; blank; bleek; blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; direct; doorschijnend; doorzichtig; duidelijk; duidelijk klinkend; fideel; flagrant; fleurig; geestig; gereed; geëindigd; helder; helderklinkend; herkenbaar; inzichtelijk; jolig; klaar; klaar als een klontje; klare; kleurig; kleurloos; kwiek; levendig; lustig; monter; onbewolkt; ongekleurd; onmiskenbaar; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; over; overduidelijk; recht door zee; regelrecht; transparant; uit; uitgelaten; verhelderend; verstaanbaar; voltooid; voorbij; vrolijk; wakker; welgemoed; zo klaar als een klontje; zonneklaar; zonnig
|
fair
|
onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
behoorlijke; betrekkelijk; billijk; blond; deugdzaam; eerlijk; eerzaam; fair; fideel; geschikt; goudblond; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; redelijk; redelijke; relatief; rondborstig; schappelijk; tamelijke; trouwhartig; zedig
|
free
|
in vrijheid; vrij
|
beschikbaar; disponibel; gratis; in een handomdraai; kosteloos; moeiteloos; pro deo; vacant; vanzelf; voor niets; zonder kosten; zonder moeite
|
plain
|
onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
alledaags; blank; cru; direct; eenvoudig; effen; gewoon; gewoonweg; klinkklaar; lelijk; lelijk uitziend; niets bijzonders; onbewimpeld; ongelakt; ongezouten; onknap; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; openlijk; ordinair; puur; rechttoe rechtaan; regelrecht; ronduit; ruiterlijk; van één kleur; wit; wit van huidskleur
|
sly
|
loos; vrij; zonder taak
|
achterbaks; arglistig; berekenend; bij de pinken; clever; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; goochem; kien; leep; link; listig; pesterig; pienter; scherpzinnig; schrander; slim; slinks; sluw; snood; snugger; spitsvondig; stiekem; uitgekiend; uitgekookt; uitgeslapen
|
straight
|
onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
cru; direct; directe; echt; eerlijk; gewoonweg; gulweg; kaarsrecht; klinkklaar; lijnrecht; linea recta; loodrecht; menens; onbewimpeld; ongezouten; onomwonden; onverbloemd; onverholen; onvermengd; openhartig; openlijk; oprecht; puur; recht; rechtdoorzee; rechtstreeks; rechttoe; rechttoe rechtaan; regelrecht; ronduit; ruiterlijk; volmondig; zuiver
|