Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor voorbijrijden (Nederlands) in het Engels
voorbijrijden:
Conjugations for voorbijrijden:
o.t.t.
- rijd voorbij
- rijdt voorbij
- rijdt voorbij
- rijden voorbij
- rijden voorbij
- rijden voorbij
o.v.t.
- reed voorbij
- reed voorbij
- reed voorbij
- reden voorbij
- reden voorbij
- reden voorbij
v.t.t.
- ben voorbij gereden
- bent voorbij gereden
- is voorbij gereden
- zijn voorbij gereden
- zijn voorbij gereden
- zijn voorbij gereden
v.v.t.
- was voorbij gereden
- was voorbij gereden
- was voorbij gereden
- waren voorbij gereden
- waren voorbij gereden
- waren voorbij gereden
o.t.t.t.
- zal voorbijrijden
- zult voorbijrijden
- zal voorbijrijden
- zullen voorbijrijden
- zullen voorbijrijden
- zullen voorbijrijden
o.v.t.t.
- zou voorbijrijden
- zou voorbijrijden
- zou voorbijrijden
- zouden voorbijrijden
- zouden voorbijrijden
- zouden voorbijrijden
diversen
- rijd voorbij!
- rijdt voorbij!
- voorbij gereden
- voorbijrijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor voorbijrijden:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
pass | bergpas; entreebiljet; kaart; kaartje; pas; pasje; paspoort; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
move past | inhalen; passeren; voorbijgaan; voorbijrijden | |
overtake | inhalen; passeren; voorbijgaan; voorbijrijden | voorbijvaren |
pass | inhalen; passeren; voorbijgaan; voorbijrijden | aanbieden; aangeven; aankomen; aanreiken; afgeven; aflopen; besteden; bezoeken; doorbrengen; gaan; gebeuren; geven; iemand opzoeken; langsgaan; langskomen; op visite gaan; overgeven; overhandigen; plaats hebben; reiken; slagen voor; slijten; toesteken; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan; voorbijkomen; voorkomen; zich begeven; zich voordoen |
ride past | inhalen; passeren; voorbijgaan; voorbijrijden | |
sail past | inhalen; passeren; voorbijgaan; voorbijrijden | voorbijvaren |