Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor vier (Nederlands) in het Engels
vier:
Vertaal Matrix voor vier:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
four | vier; viertal |
vieren:
-
vieren (celebreren; feesten; feestvieren)
-
vieren (laten vieren)
Conjugations for vieren:
o.t.t.
- vier
- viert
- viert
- vieren
- vieren
- vieren
o.v.t.
- vierde
- vierde
- vierde
- vierden
- vierden
- vierden
v.t.t.
- heb gevierd
- hebt gevierd
- heeft gevierd
- hebben gevierd
- hebben gevierd
- hebben gevierd
v.v.t.
- had gevierd
- had gevierd
- had gevierd
- hadden gevierd
- hadden gevierd
- hadden gevierd
o.t.t.t.
- zal vieren
- zult vieren
- zal vieren
- zullen vieren
- zullen vieren
- zullen vieren
o.v.t.t.
- zou vieren
- zou vieren
- zou vieren
- zouden vieren
- zouden vieren
- zouden vieren
diversen
- vier!
- viert!
- gevierd
- vierend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor vieren:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
feast | banket; ceremonie; feest; feestdiner; feestdis; feestelijkheid; feestmaal; feestviering; festijn; festival; festiviteit; fuif; galadiner; partij; partijtje; party; smulpartij; souper; viering; vreugdefeest | |
party | aantal personen bijeen; accumulatie; bende; ceremonie; drom; factie; feest; feestelijkheid; feestje; festijn; festiviteit; fuif; gezelschap; groep; hoop; horde; massa; menigte; partij; partijtje; party; ploeg; politieke partij; samenscholing; schare; team; troep; viering | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
celebrate | celebreren; feesten; feestvieren; laten vieren; vieren | |
feast | celebreren; feesten; feestvieren; vieren | de hort op gaan; lekker eten; savoureren; smikkelen; smullen; smullen van; stappen; uitgaan |
let them celebrate | laten vieren; vieren | |
party | celebreren; feesten; feestvieren; vieren |
Verwante definities voor "vieren":
Wiktionary: vieren
vieren
Cross Translation:
verb
vieren
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• vieren | → veer; veer out; slacken; pay out; lower | ↔ fieren — Seemannssprache: ein Tau, eine Kette kontrolliert ablaufen lassen, um Lasten, Segel, Anker und dergleichen herunterzulassen |
• vieren | → celebrate; officiate | ↔ célébrer — (transitive) |
• vieren | → celebrate | ↔ fêter — célébrer une fête. |
• vieren | → release; unleash; utter | ↔ lâcher — détendre, desserrer quelque chose. |