Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. verzekerd:
  2. verzekeren:
  3. Wiktionary:
  4. Gebruikers suggesties voor verzekerd:
    • ensured


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verzekerd (Nederlands) in het Engels

verzekerd:

verzekerd bijvoeglijk naamwoord

  1. verzekerd
    assured

Vertaal Matrix voor verzekerd:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
assured verzekerd onweerlegbaar; vast en zeker

Verwante woorden van "verzekerd":

  • verzekerdheid

Wiktionary: verzekerd


Cross Translation:
FromToVia
verzekerd certain; sure; safe; harmless; benign; secure; reliable; trustworthy; dependable; faithful; responsible sûrdont on ne douter pas ; certain ; indubitable ; vrai.

verzekerd vorm van verzekeren:

verzekeren werkwoord (verzeker, verzekert, verzekerde, verzekerden, verzekerd)

  1. verzekeren (garanderen; waarborgen; instaan voor; vast beloven)
    to guarantee; to warrant; to vouch for; to underwrite
    • guarantee werkwoord (guarantees, guaranteed, guaranteeing)
    • warrant werkwoord (warrants, warranted, warranting)
    • vouch for werkwoord (vouches for, vouched for, vouching for)
    • underwrite werkwoord (underwrites, underwrote, underwriting)
  2. verzekeren (vastmaken; vastleggen; bevestigen; )
    to secure; to tie up; to fasten
    • secure werkwoord (secures, secured, securing)
    • tie up werkwoord (ties up, tied up, tying up)
    • fasten werkwoord (fastens, fastened, fastening)

Conjugations for verzekeren:

o.t.t.
  1. verzeker
  2. verzekert
  3. verzekert
  4. verzekeren
  5. verzekeren
  6. verzekeren
o.v.t.
  1. verzekerde
  2. verzekerde
  3. verzekerde
  4. verzekerden
  5. verzekerden
  6. verzekerden
v.t.t.
  1. heb verzekerd
  2. hebt verzekerd
  3. heeft verzekerd
  4. hebben verzekerd
  5. hebben verzekerd
  6. hebben verzekerd
v.v.t.
  1. had verzekerd
  2. had verzekerd
  3. had verzekerd
  4. hadden verzekerd
  5. hadden verzekerd
  6. hadden verzekerd
o.t.t.t.
  1. zal verzekeren
  2. zult verzekeren
  3. zal verzekeren
  4. zullen verzekeren
  5. zullen verzekeren
  6. zullen verzekeren
o.v.t.t.
  1. zou verzekeren
  2. zou verzekeren
  3. zou verzekeren
  4. zouden verzekeren
  5. zouden verzekeren
  6. zouden verzekeren
diversen
  1. verzeker!
  2. verzekert!
  3. verzekerd
  4. verzekerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor verzekeren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
guarantee borg; cautie; garantie; garantiebewijs; gratis service; keur; onderpand; pand; vrijwaring; waarborg; waarborging; waarborgsom
secure borgen
warrant aanschrijving; deurwaardersexploot; kennisgeving; keur; licentie; mandaat; procuratie; sommatie; vergunning; volmacht; waarborg
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fasten bevestigen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aandrukken; aanhaken; aanhechten; aankoppelen; aanleggen; aanmeren; afmeren; bevestigen; binden; ergens aan bevestigen; hechten; in de val laten lopen; knevelen; knopen; meren; opsluiten; strikken; vastbinden; vastdrukken; vasthaken; vastknopen; vastkoppelen; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastnaaien; vastzetten
guarantee garanderen; instaan voor; vast beloven; verzekeren; waarborgen borg staan; borg zijn; garant staan; instaan; instaan voor
secure bevestigen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren aan elkaar bevestigen; beveiligen; bevestigen; bewaren; deponeren; eigen maken; ergens aan bevestigen; iets bemachtigen; kopen; opslaan; van alarm voorzien; vastmaken; vastzetten; verkrijgen; verwerven; zekeren
tie up bevestigen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren aan een touw vastleggen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aanleggen; aanmeren; afbinden; afmeren; afsnoeren; binden; dichtbinden; in de val laten lopen; knevelen; knopen; meren; op spaarrekening vastzetten; opbinden; strikken; toebinden; vastbinden; vastknopen; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastzetten
underwrite garanderen; instaan voor; vast beloven; verzekeren; waarborgen borg zijn; garant staan; instaan voor
vouch for garanderen; instaan voor; vast beloven; verzekeren; waarborgen
warrant garanderen; instaan voor; vast beloven; verzekeren; waarborgen borg staan; borg zijn; garant staan; instaan; instaan voor
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
secure veilig

Synoniemen voor "verzekeren":


Verwante definities voor "verzekeren":

  1. ervoor zorgen dat zeker is1
    • bij een vakantie in het zuiden bent u verzekerd van zon1
  2. er een overeenkomst voor afsluiten waardoor schade vergoed wordt1
    • wij hebben ons verzekerd tegen brand en diefstal1

Wiktionary: verzekeren

verzekeren
verb
  1. (overgankelijk) verklaren dat iets toekomstigs met zekerheid te verwachten is
verzekeren
verb
  1. to make sure or certain of; guarantee
  2. to deal in such contracts
  3. to assure, give confidence in the trustworthiness
  4. to provide for compensation if some risk occurs
  5. To save harmless; to secure against loss or damage; to insure
  6. make sure or certain
  7. to reassure
  8. to give someone confidence in the trustworthiness of something
  9. to make sure and secure

Cross Translation:
FromToVia
verzekeren assent; say yes; assert; state; aver affirmerassurer, soutenir qu’une chose est vraie.
verzekeren certify; assure; affirm; ensure certifier — Témoigner qu’une chose est vraie.