Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vervallend (Nederlands) in het Engels

vervallend:

vervallend bijvoeglijk naamwoord

  1. vervallend (afnemend; achteruitgaand)
    decreasing; diminishing; fading; declining; abating; weakening; subsiding; lessening

Vertaal Matrix voor vervallend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
declining afslaan; afwijzen; weigeren
diminishing afname; minder worden; verkleining; vermindering
fading sluiereffect; verflauwing; verkleuring; verslapping
lessening afname; minder worden; vermindering
subsiding wegzakken
weakening achteruitgaan; afnemen; afzwakken; afzwakking; ontkrachting; verminderen in kracht; vermindering; verslappen; verzwakken; verzwakking
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
diminishing afnemend; slinkend; tanend
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
decreasing achteruitgaand; afnemend; vervallend minderend; slinkend; verminderend
diminishing achteruitgaand; afnemend; vervallend achteruitgaand; minderend; slinkend; tanend; vergelend; verminderend; verzwakkend
weakening achteruitgaand; afnemend; vervallend achteruitgaand; verzwakkend
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abating achteruitgaand; afnemend; vervallend
declining achteruitgaand; afnemend; vervallend achteruitgaand; afhellend; dalend; minderend; slinkend; verminderend; verzwakkend
fading achteruitgaand; afnemend; vervallend achteruitgaand; verzwakkend
lessening achteruitgaand; afnemend; vervallend
subsiding achteruitgaand; afnemend; vervallend

vervallen:

vervallen werkwoord (verval, vervalt, verviel, vervielen, vervallen)

  1. vervallen (bouwvallig worden)
    to deteriorate; to decay
    • deteriorate werkwoord (deteriorates, deteriorated, deteriorating)
    • decay werkwoord (decaies, decayed, decaying)
  2. vervallen (verstrijken; voorbijgaan; verlopen; vergaan; aflopen)
    to expire; to elapse; to pass; to go by
    • expire werkwoord (expires, expired, expiring)
    • elapse werkwoord (elapses, elapsed, elapsing)
    • pass werkwoord (passes, passed, passing)
    • go by werkwoord (goes by, went by, going by)
  3. vervallen (flauw hellend aflopend; aflopen; glooien)
    to incline; to slope; to slant; to shelve
    • incline werkwoord (inclines, inclined, inclining)
    • slope werkwoord (slopes, sloped, sloping)
    • slant werkwoord (slants, slanted, slanting)
    • shelve werkwoord (shelves, shelved, shelving)
  4. vervallen (minder worden; declineren; afnemen; )
    to decrease; to decline; to shrink; to remove; to dwindle; wain; to take away; to go thieving; be shortcoming
    • decrease werkwoord (decreases, decreased, decreasing)
    • decline werkwoord (declines, declined, declining)
    • shrink werkwoord (shrinks, shrank, shrinking)
    • remove werkwoord (removes, removed, removing)
    • dwindle werkwoord (dwindles, dwindled, dwindling)
    • wain werkwoord
    • take away werkwoord (takes away, took away, taking away)
    • go thieving werkwoord (goes thieving, went thieving, going thieving)
    • be shortcoming werkwoord
  5. vervallen (wegzinken; wegglijden; inzinken; )
    to prolapse; to subside; be going down hill; to sink; to sag; to go under
    • prolapse werkwoord (prolapses, prolapsing, prolapsing)
    • subside werkwoord (subsides, subsided, subsiding)
    • be going down hill werkwoord
    • sink werkwoord (sinks, sank, sinking)
    • sag werkwoord (sags, sagged, sagging)
    • go under werkwoord (goes under, went under, going under)
  6. vervallen (vergaan; verkommeren)
    to decay; to disintegrate; fall into decay; to crumble; to fall apart; to fall to bits; go to ruin; to fall to pieces

Conjugations for vervallen:

o.t.t.
  1. verval
  2. vervalt
  3. vervalt
  4. vervallen
  5. vervallen
  6. vervallen
o.v.t.
  1. verviel
  2. verviel
  3. verviel
  4. vervielen
  5. vervielen
  6. vervielen
v.t.t.
  1. ben vervallen
  2. bent vervallen
  3. is vervallen
  4. zijn vervallen
  5. zijn vervallen
  6. zijn vervallen
v.v.t.
  1. was vervallen
  2. was vervallen
  3. was vervallen
  4. waren vervallen
  5. waren vervallen
  6. waren vervallen
o.t.t.t.
  1. zal vervallen
  2. zult vervallen
  3. zal vervallen
  4. zullen vervallen
  5. zullen vervallen
  6. zullen vervallen
o.v.t.t.
  1. zou vervallen
  2. zou vervallen
  3. zou vervallen
  4. zouden vervallen
  5. zouden vervallen
  6. zouden vervallen
diversen
  1. verval!
  2. vervalt!
  3. vervallen
  4. vervallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vervallen bijvoeglijk naamwoord

  1. vervallen (verstreken; beëindigd; verlopen; voorbij)
    expired; elapsed; lapsed
  2. vervallen (versleten; afgeleefd; oud; afgedragen; afgetrapt)
    decrepit; worn out; worn; worn with age; kicked off

vervallen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het vervallen (verstrijken)
    the elapsing; the passing; the lapsing
    • elapsing [the ~] zelfstandig naamwoord
    • passing [the ~] zelfstandig naamwoord
    • lapsing [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor vervallen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
decay bederf; verbasterd woord; verbastering; verrotting
decline achteruitgang; afname; daling; decadentie; grondverzakking; inzinking; minder worden; terugloop; val; verwording
decrease afname; afname voorraad; afnames; afzwakking; bekorting; besnoeiing; besparing; bezuiniging; daling; inkrimping; korten; kostenbesparing; krimpen; minder worden; minderen; reductie; teruggang; terugloop; val; verkorting; vermindering; vervallingen
elapsing verstrijken; vervallen
expired verlopen
incline afgang; berm; dijkhelling; glooiing; glooiingshoek; helling; talud
lapsing verstrijken; vervallen
pass bergpas; entreebiljet; kaart; kaartje; pas; pasje; paspoort; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs
passing verstrijken; vervallen
prolapse inzinken; wegzinken
remove afnemen; afstoffen; afwissen
sag uitzakking; verzakking
shelve legbord
shrink psychiater
sink aanrecht; gootsteen; sink; spoelbak; wasbak; wastafel
slope afgang; berm; dijkhelling; flauwe helling; glooiing; glooiingshoek; helling; talud
subside afzwakken; verslappen; verzwakken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
be going down hill afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken aftakelen; verzwakken; wegglijden
be shortcoming afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen
crumble vergaan; verkommeren; vervallen brokkelen; desintegreren; in elkaar storten; kruimelen; ten gronde gaan; uit elkaar vallen; uiteenvallen; verbrokkelen; verkruimelen
decay bouwvallig worden; vergaan; verkommeren; vervallen afrotten; bederven; ontbinden; rotten; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten
decline afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen achteruitgaan; afkeuren; afnemen; afstemmen; afwijzen; bezwijken; declineren; instorten; minder worden; tenondergaan; teruggaan; verbuigen; vergaan; verrotten; verteren; vervoegen; verwerpen; wegrotten; weigeren; zinken
decrease afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; kleiner maken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen
deteriorate bouwvallig worden; vervallen afrotten; erger worden; ontbinden; rotten; vergaan; verrotten; verslechteren; verteren; wegrotten
disintegrate vergaan; verkommeren; vervallen desintegreren; in elkaar storten; ten gronde gaan; uit elkaar vallen; uiteenvallen
dwindle afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen afnemen; beperken; ineenkrimpen; ineenschrompelen; inkrimpen; inperken; kleiner worden; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; schrompelen; slinken; tanen; verkorten; verlagen; verminderen
elapse aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
expire aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan doodgaan; heengaan; inslapen; ongeldig worden; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden
fall apart vergaan; verkommeren; vervallen desintegreren; in elkaar storten; ten gronde gaan; uit elkaar vallen; uiteenvallen
fall into decay vergaan; verkommeren; vervallen
fall to bits vergaan; verkommeren; vervallen desintegreren; in elkaar storten; ten gronde gaan; uit elkaar vallen; uiteenvallen
fall to pieces vergaan; verkommeren; vervallen desintegreren; in elkaar storten; kapotgaan; onklaar raken; stukgaan; ten gronde gaan; uit elkaar vallen; uiteenvallen
go by aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
go thieving afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
go to ruin vergaan; verkommeren; vervallen
go under afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken onder water gaan; ondergaan; zinken
incline aflopen; flauw hellend aflopend; glooien; vervallen hellen; neigen; overhangen; overhellen; overhellen tot een denkwijze; tenderen naar; voorover buigen; voorover hellen
pass aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan aanbieden; aangeven; aankomen; aanreiken; afgeven; besteden; bezoeken; doorbrengen; gaan; gebeuren; geven; iemand opzoeken; inhalen; langsgaan; langskomen; op visite gaan; overgeven; overhandigen; passeren; plaats hebben; reiken; slagen voor; slijten; toesteken; voorbijgaan; voorbijkomen; voorbijrijden; voorkomen; zich begeven; zich voordoen
prolapse afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken inzakken; sterk afnemen; teruglopen; vallen; verzakken; wegzakken; zakken in
remove afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen aanrekenen; aanwrijven; afdoen; afhandelen; afnemen; afscheiden; afstoffen; afvoeren; afzonderen; beslechten; demonteren; disloqueren; ecarteren; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; ledigen; leeghalen; leegmaken; lichten; lozen; ontmantelen; onttakelen; ontzetten; reinigen; roeren; schoonmaken; schoonpoetsen; stoffen; twist uit de weg ruimen; uit de macht ontzetten; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; uithalen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen; verhuizen; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; vervreemden; verwijderen; verzetten; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegleiden; wegnemen; wegvoeren; wegwerken; zuiveren
sag afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken doorbuigen; doorzakken; gaan hangen; inzakken; sterk afnemen; teruglopen; uitbuiken; uitzakken; vallen; verzakken; wegzakken; zakken in
shelve aflopen; flauw hellend aflopend; glooien; vervallen
shrink afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen achteruitdeinzen; achteruitgaan; afnemen; afnemend; ineenkrimpen; ineenschrompelen; inkrimpen; kleiner maken; kleiner worden; krimpen; minder worden; schrompelen; slinken; slinkend; tanend; terugdeinzen; terugschrikken; terugwijken; verkleinen; verminderen
sink afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken afnemen; doen zinken; inkrimpen; kelderen; krimpen; minder worden; onder water gaan; ondergaan; slinken; verkleinen; verminderen; verzakken; zakken; zinken
slant aflopen; flauw hellend aflopend; glooien; vervallen hellen; overhellen; voorover buigen; voorover hellen
slope aflopen; flauw hellend aflopend; glooien; vervallen hellen; overhellen; voorover buigen; voorover hellen
subside afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken in elkaar zakken; ineenkrimpen; ineenschrompelen; invallen; inzakken; inzinken; luwen; schrompelen; tot bedaren komen; uitrazen; uitwoeden; verflauwen; verzakken; wegsterven; wegzakken; zakken in
take away afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen achteroverdrukken; afhalen; afnemen; afvoeren; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; meedragen; meenemen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; ophalen; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegdragen; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
wain afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
decrepit afgedragen; afgeleefd; afgetrapt; oud; versleten; vervallen
elapsed beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij
expired beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij afgestorven; dood; doodgegaan; gestorven; heengegaan; overleden
lapsed beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij
worn afgedragen; afgeleefd; afgetrapt; oud; versleten; vervallen doorgesleten; uitgeleefd; uitgesleten
worn out afgedragen; afgeleefd; afgetrapt; oud; versleten; vervallen afgemat; afgesloofd; bekaf; dodelijk vermoeid; doodmoe; doodop; hondsmoe; op; uitgeleefd
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kicked off afgedragen; afgeleefd; afgetrapt; oud; versleten; vervallen
passing eindig; in het voorbijgaan; losjes; terloops; vergankelijk; voorbijgaand
worn with age afgedragen; afgeleefd; afgetrapt; oud; versleten; vervallen uitgeleefd

Wiktionary: vervallen

vervallen
verb
  1. to reach the date when payment is due
  2. become invalid
  3. move downwards
  4. deteriorate
adjective
  1. having fallen into a state of disrepair

Cross Translation:
FromToVia
vervallen obsolete désuet — qui n’est plus en usage
vervallen expired périmé — Dont la date limite de consommation est dépassée.