Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. verslappen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verslappen (Nederlands) in het Engels

verslappen:

verslappen werkwoord (verslap, verslapt, verslapte, verslapten, verslapt)

  1. verslappen (verflauwen)
    to fade; to weaken; to slacken
    • fade werkwoord (fades, faded, fading)
    • weaken werkwoord (weakens, weakened, weakening)
    • slacken werkwoord (slackens, slackened, slackening)
  2. verslappen (verzwakken; uitputten; zwakker worden; aan kracht inboeten; zwak worden)
    dilute
    – lessen the strength or flavor of a solution or mixture 1
    to abate
    – become less in amount or intensity 1
    • abate werkwoord (abates, abated, abating)
      • The storm abated1
    to weaken
    – become weaker 1
    • weaken werkwoord (weakens, weakened, weakening)
      • The prisoner's resistance weakened after seven days1
    adulterate; to lessen; to become weak; lose strength
    to enervate
    – weaken mentally or morally 1
    • enervate werkwoord (enervates, enervated, enervating)
    to enfeeble
    – make weak 1
    • enfeeble werkwoord (enfeebles, enfeebled, enfeebling)

Conjugations for verslappen:

o.t.t.
  1. verslap
  2. verslapt
  3. verslapt
  4. verslappen
  5. verslappen
  6. verslappen
o.v.t.
  1. verslapte
  2. verslapte
  3. verslapte
  4. verslapten
  5. verslapten
  6. verslapten
v.t.t.
  1. heb verslapt
  2. hebt verslapt
  3. heeft verslapt
  4. hebben verslapt
  5. hebben verslapt
  6. hebben verslapt
v.v.t.
  1. had verslapt
  2. had verslapt
  3. had verslapt
  4. hadden verslapt
  5. hadden verslapt
  6. hadden verslapt
o.t.t.t.
  1. zal verslappen
  2. zult verslappen
  3. zal verslappen
  4. zullen verslappen
  5. zullen verslappen
  6. zullen verslappen
o.v.t.t.
  1. zou verslappen
  2. zou verslappen
  3. zou verslappen
  4. zouden verslappen
  5. zouden verslappen
  6. zouden verslappen
diversen
  1. verslap!
  2. verslapt!
  3. verslapt
  4. verslappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

verslappen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. verslappen (afzwakken; verzwakken)
    the subside; the weakening

Vertaal Matrix voor verslappen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fade vervaging
subside afzwakken; verslappen; verzwakken
weakening afzwakken; verslappen; verzwakken achteruitgaan; afnemen; afzwakking; ontkrachting; verminderen in kracht; vermindering; verzwakking
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abate aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
adulterate aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden aanlengen; verdunnen; versnijden; verwateren
become weak aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
dilute aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden aanlengen; verdunnen; versnijden; verwateren
enervate aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
enfeeble aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
fade verflauwen; verslappen vaal worden; van kleur veranderen; verkleuren; verschieten; vervagen; vervalen
lessen aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen
lose strength aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
slacken verflauwen; verslappen rekken; temporiseren; terugdraaien; terugschroeven; vertragen
subside afglijden; aftakelen; afzakken; in elkaar zakken; ineenkrimpen; ineenschrompelen; invallen; inzakken; inzinken; luwen; schrompelen; tot bedaren komen; uitrazen; uitwoeden; verflauwen; vervallen; verzakken; wegglijden; wegsterven; wegzakken; wegzinken; zakken in
weaken aan kracht inboeten; uitputten; verflauwen; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden aftakelen; verweken; verzwakken; week worden; wegglijden
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
weakening achteruitgaand; afnemend; vervallend; verzwakkend

Wiktionary: verslappen

verslappen
verb
  1. to become faded
  2. slacken, abate
  3. lose firmness
  4. to fatigue