Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verminderd (Nederlands) in het Engels

verminderd:

verminderd bijvoeglijk naamwoord

  1. verminderd (ingekrompen; ingeslonken; geringer gemaakt)
    reduced; decreased; abated; contracted

Vertaal Matrix voor verminderd:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
contracted geringer gemaakt; ingekrompen; ingeslonken; verminderd
decreased geringer gemaakt; ingekrompen; ingeslonken; verminderd
reduced geringer gemaakt; ingekrompen; ingeslonken; verminderd herleid
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abated geringer gemaakt; ingekrompen; ingeslonken; verminderd

Wiktionary: verminderd

verminderd
adjective
  1. made smaller, less

verminderd vorm van verminderen:

verminderen werkwoord (verminder, vermindert, verminderde, verminderden, verminderd)

  1. verminderen (afprijzen; reduceren; verlagen)
    to reduce
    • reduce werkwoord (reduces, reduced, reducing)
  2. verminderen (minder worden; declineren; afnemen; )
    to decrease; to decline; to shrink; to remove; to dwindle; wain; to take away; to go thieving; be shortcoming
    • decrease werkwoord (decreases, decreased, decreasing)
    • decline werkwoord (declines, declined, declining)
    • shrink werkwoord (shrinks, shrank, shrinking)
    • remove werkwoord (removes, removed, removing)
    • dwindle werkwoord (dwindles, dwindled, dwindling)
    • wain werkwoord
    • take away werkwoord (takes away, took away, taking away)
    • go thieving werkwoord (goes thieving, went thieving, going thieving)
    • be shortcoming werkwoord
  3. verminderen (reduceren; afnemen; beperken; )
    to decrease; to diminish; to reduce; to curtail; to lessen; to scale down; to dwindle; shrink away; to mark down
    • decrease werkwoord (decreases, decreased, decreasing)
    • diminish werkwoord (diminishs, diminished, diminishing)
    • reduce werkwoord (reduces, reduced, reducing)
    • curtail werkwoord (curtails, curtailed, curtailing)
    • lessen werkwoord (lessens, lessened, lessening)
    • scale down werkwoord (scales down, scaled down, scaling down)
    • dwindle werkwoord (dwindles, dwindled, dwindling)
    • shrink away werkwoord
    • mark down werkwoord (marks down, marked down, marking down)
  4. verminderen (slinken; afnemen; krimpen; )
    to decrease; to shrink; to go down; to sink
    • decrease werkwoord (decreases, decreased, decreasing)
    • shrink werkwoord (shrinks, shrank, shrinking)
    • go down werkwoord (goes down, went down, going down)
    • sink werkwoord (sinks, sank, sinking)

Conjugations for verminderen:

o.t.t.
  1. verminder
  2. vermindert
  3. vermindert
  4. verminderen
  5. verminderen
  6. verminderen
o.v.t.
  1. verminderde
  2. verminderde
  3. verminderde
  4. verminderden
  5. verminderden
  6. verminderden
v.t.t.
  1. heb verminderd
  2. hebt verminderd
  3. heeft verminderd
  4. hebben verminderd
  5. hebben verminderd
  6. hebben verminderd
v.v.t.
  1. had verminderd
  2. had verminderd
  3. had verminderd
  4. hadden verminderd
  5. hadden verminderd
  6. hadden verminderd
o.t.t.t.
  1. zal verminderen
  2. zult verminderen
  3. zal verminderen
  4. zullen verminderen
  5. zullen verminderen
  6. zullen verminderen
o.v.t.t.
  1. zou verminderen
  2. zou verminderen
  3. zou verminderen
  4. zouden verminderen
  5. zouden verminderen
  6. zouden verminderen
diversen
  1. verminder!
  2. vermindert!
  3. verminderd
  4. verminderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor verminderen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
decline achteruitgang; afname; daling; decadentie; grondverzakking; inzinking; minder worden; terugloop; val; verwording
decrease afname; afname voorraad; afnames; afzwakking; bekorting; besnoeiing; besparing; bezuiniging; daling; inkrimping; korten; kostenbesparing; krimpen; minder worden; minderen; reductie; teruggang; terugloop; val; verkorting; vermindering; vervallingen
remove afnemen; afstoffen; afwissen
shrink psychiater
sink aanrecht; gootsteen; sink; spoelbak; wasbak; wastafel
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
be shortcoming afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen
curtail afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen beknotten; inkorten; inperken; korter maken; verkorten
decline afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen achteruitgaan; afkeuren; afnemen; afstemmen; afwijzen; bezwijken; declineren; instorten; minder worden; tenondergaan; teruggaan; verbuigen; vergaan; verrotten; verteren; vervoegen; verwerpen; wegrotten; weigeren; zinken
decrease afnemen; beperken; dalen; declineren; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; tanen; teruggaan; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen inkrimpen; kleiner maken; krimpen; slinken; verkleinen
diminish afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen ineenkrimpen; ineenschrompelen; inkrimpen; kleiner maken; kleiner worden; krimpen; schrompelen; slinken; verkleinen
dwindle afnemen; beperken; dalen; declineren; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; tanen; teruggaan; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen ineenkrimpen; ineenschrompelen; inkrimpen; kleiner worden; krimpen; schrompelen; slinken; tanen
go down afnemen; inkrimpen; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen afdalen; dateren; inkrimpen; krimpen; landen; naar beneden dalen; naar beneden gaan; naar beneden komen; naar beneden lopen; neerdalen; neergaan; neerkomen; omlaag gaan; omlaaggaan; omlaagkomen; ondergaan; slinken; teruggaan; teruggrijpen
go thieving afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
lessen afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen aan kracht inboeten; inkrimpen; krimpen; slinken; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
mark down afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen lager maken; verlagen
reduce afnemen; afprijzen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen beknotten; beperken; disloqueren; door koken dikker maken; door koken verdikken; herleiden; inbinden; indikken; inkoken; inkrimpen; kleiner maken; krimpen; lager maken; minder maken; minimaliseren; roeren; slinken; temperen; terugvoeren; verdikken; verkleinen; verlagen; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten
remove afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen aanrekenen; aanwrijven; afdoen; afhandelen; afnemen; afscheiden; afstoffen; afvoeren; afzonderen; beslechten; demonteren; disloqueren; ecarteren; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; ledigen; leeghalen; leegmaken; lichten; lozen; ontmantelen; onttakelen; ontzetten; reinigen; roeren; schoonmaken; schoonpoetsen; stoffen; twist uit de weg ruimen; uit de macht ontzetten; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; uithalen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen; verhuizen; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; vervreemden; verwijderen; verzetten; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegleiden; wegnemen; wegvoeren; wegwerken; zuiveren
scale down afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen minder maken; minimaliseren
shrink afnemen; dalen; declineren; inkrimpen; krimpen; minder worden; minderen; slinken; tanen; teruggaan; verkleinen; verminderen; vervallen achteruitdeinzen; achteruitgaan; afnemend; ineenkrimpen; ineenschrompelen; inkrimpen; kleiner maken; kleiner worden; krimpen; schrompelen; slinken; slinkend; tanend; terugdeinzen; terugschrikken; terugwijken; verkleinen
shrink away afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen inkrimpen; krimpen; slinken
sink afnemen; inkrimpen; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen afglijden; aftakelen; afzakken; doen zinken; inzinken; kelderen; onder water gaan; ondergaan; vervallen; verzakken; wegglijden; wegzinken; zakken; zinken
take away afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen achteroverdrukken; afhalen; afnemen; afvoeren; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; meedragen; meenemen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; ophalen; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegdragen; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
wain afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen

Wiktionary: verminderen

verminderen
verb
  1. afnemen in aantal, kleiner worden
  2. doen afnemen in aantal, kleiner maken
verminderen
verb
  1. lessen; palliate
  2. to empty by drawing or letting out the contents
  3. To make smaller
  4. make smaller
  5. to reduce
  6. to deduct, to omit
  7. to decrease or become less in strength
  8. to bring down or reduce to a lower state
  9. reduce or gradually eliminate something

Cross Translation:
FromToVia
verminderen couch; demean; deprave; discredit; downsize; destroy; ruin; wreck; decrease; lessen; diminish; shrink; abridge; cry down; cut up; demolish; pull to pieces; run down; write down; draw; streak; mortify abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.
verminderen abstract; summarize; outline; recapitulate; decrease; lessen; diminish; ease; shrink; abridge; abbreviate; shorten; curtail abrégerrendre plus court.
verminderen diminish; decrease; lessen; ease; shrink; abridge amoindrirrendre moindre.