Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. verbrijzeld:
  2. verbrijzelen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verbrijzeld (Nederlands) in het Engels

verbrijzeld:

verbrijzeld bijvoeglijk naamwoord

  1. verbrijzeld
    crushed

Vertaal Matrix voor verbrijzeld:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
crushed verbrijzeld beschadigd; gebarsten; geplet; kapot; stuk

verbrijzelen:

verbrijzelen werkwoord (verbrijzel, verbrijzelt, verbrijzelde, verbrijzelden, verbrijzeld)

  1. verbrijzelen (vermorzelen; verpletteren; platdrukken; fijnmaken; vergruizen)
    to pulverize; to crush; to shatter; to dash; to smash; to rub fine; to pulverise
    • pulverize werkwoord, Amerikaans (pulverizes, pulverized, pulverizing)
    • crush werkwoord (crushes, crushed, crushing)
    • shatter werkwoord (shatters, shattered, shattering)
    • dash werkwoord (dashes, dashed, dashing)
    • smash werkwoord (smashs, smashed, smashing)
    • rub fine werkwoord (rubs fine, rubbed fine, rubbing fine)
    • pulverise werkwoord, Brits
  2. verbrijzelen (stukslaan; aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan)
    to shatter; to break; to smash to pieces; to smash; to smash up; to knock to pieces
    • shatter werkwoord (shatters, shattered, shattering)
    • break werkwoord (breaks, broke, breaking)
    • smash to pieces werkwoord (smashs to pieces, smashed to pieces, smashing to pieces)
    • smash werkwoord (smashs, smashed, smashing)
    • smash up werkwoord (smashs up, smashed up, smashing up)
    • knock to pieces werkwoord (knocks to pieces, knocked to pieces, knocking to pieces)
  3. verbrijzelen (verbreken; beëindigen; afbreken; )
    to adjourn; to break down; to sever
    • adjourn werkwoord (adjourns, adjourned, adjourning)
    • break down werkwoord (breaks down, broke down, breaking down)
    • sever werkwoord (severs, severed, severing)

Conjugations for verbrijzelen:

o.t.t.
  1. verbrijzel
  2. verbrijzelt
  3. verbrijzelt
  4. verbrijzelen
  5. verbrijzelen
  6. verbrijzelen
o.v.t.
  1. verbrijzelde
  2. verbrijzelde
  3. verbrijzelde
  4. verbrijzelden
  5. verbrijzelden
  6. verbrijzelden
v.t.t.
  1. heb verbrijzeld
  2. hebt verbrijzeld
  3. heeft verbrijzeld
  4. hebben verbrijzeld
  5. hebben verbrijzeld
  6. hebben verbrijzeld
v.v.t.
  1. had verbrijzeld
  2. had verbrijzeld
  3. had verbrijzeld
  4. hadden verbrijzeld
  5. hadden verbrijzeld
  6. hadden verbrijzeld
o.t.t.t.
  1. zal verbrijzelen
  2. zult verbrijzelen
  3. zal verbrijzelen
  4. zullen verbrijzelen
  5. zullen verbrijzelen
  6. zullen verbrijzelen
o.v.t.t.
  1. zou verbrijzelen
  2. zou verbrijzelen
  3. zou verbrijzelen
  4. zouden verbrijzelen
  5. zouden verbrijzelen
  6. zouden verbrijzelen
diversen
  1. verbrijzel!
  2. verbrijzelt!
  3. verbrijzeld
  4. verbrijzelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor verbrijzelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
break breuk; fractuur; lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; onderbreking; ontsnapping; ontvluchting; pauze; rust; rustpauze; rustpoos; rusttijd; schafttijd; schaftuur; speelkwartier; tussenpoos; uitbraak; uitbreken; verpozing
dash koppelteken; scheutje; streepje; verbindingsteken
smash aanrijding; beurskrach; botsing; collisie; debacle; hit; ineenstorting; ineenzakking; instorting; kasstuk; klapper; krach; kraker; schlager; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adjourn afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen halthouden; schorsen; stoppen; suspenderen; verdagen
break aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen aan stukken breken; breken; in stukken breken; ingooien; kapot maken; kapotbreken; kapotgaan; kapotmaken; knakken; licht worden; lichten; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; onklaar raken; slechten; stukbreken; stukgaan; zich misdragen
break down afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen afbreken; afknappen; begeven; bezwijken; breken; er vanaf breken; flippen; in elkaar klappen; in elkaar storten; inklappen; neerhalen; omverhalen; ondergaan; slopen; te gronde gaan; uit elkaar halen
crush fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren bedwingen; beteugelen; fijn drukken; fijndrukken; in bedwang houden; kapotdrukken; leegknijpen; onderdrukken; persen; platdrukken; platmaken; pletten; terughouden; uitpersen; vijzelen
dash fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren
knock to pieces aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen kapotgooien; stukgooien
pulverise fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren bedwingen; beteugelen; fijn drukken; in bedwang houden; kapotdrukken; onderdrukken; terughouden
pulverize fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren bedwingen; beteugelen; fijn drukken; in bedwang houden; kapotdrukken; onderdrukken; terughouden
rub fine fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren bedwingen; beteugelen; in bedwang houden; onderdrukken; terughouden
sever afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen loskoppelen; scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uitsplitsen
shatter aan stukken slaan; fijnmaken; inslaan; kapotslaan; platdrukken; stukslaan; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren aan stukken springen; ingooien; splinteren; tot splinters breken; uiteenspatten
smash aan stukken slaan; fijnmaken; inslaan; kapotslaan; platdrukken; stukslaan; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren aan stukken breken; breken; een klap geven; in stukken breken; kapotbreken; kapotgooien; slaan; smashen; stukbreken; stukgooien
smash to pieces aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen kapotgooien; stukgooien
smash up aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen in de prak rijden; kapotgooien; stukgooien
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
break down ongerede

Wiktionary: verbrijzelen

verbrijzelen
verb
  1. to smash, or break into tiny pieces

Cross Translation:
FromToVia
verbrijzelen break; breach; crack; crush; shatter; smash; dash; destroy briserrompre, mettre en pièces.
verbrijzelen crush; shatter; smash; dash; destroy fracasserbriser en éclats, avec violence.