Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verbijstering (Nederlands) in het Engels

verbijstering:

verbijstering [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de verbijstering (schrik)
    the fright; the consternation; the upset; the repulsion; the confusion; the dismay; the alarm
    • fright [the ~] zelfstandig naamwoord
    • consternation [the ~] zelfstandig naamwoord
    • upset [the ~] zelfstandig naamwoord
    • repulsion [the ~] zelfstandig naamwoord
    • confusion [the ~] zelfstandig naamwoord
    • dismay [the ~] zelfstandig naamwoord
    • alarm [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de verbijstering (verbouwereerdheid; ontsteldheid)
    the bewilderment; the perplexity; the puzzlement; the confusion

Vertaal Matrix voor verbijstering:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alarm schrik; verbijstering alarm; alarminstallatie; alarmsignaal; bekommernis; bezorgdheid; kommer; noodsignaal; ongerustheid; ontsteltenis; verontrusting; zorg
bewilderment ontsteldheid; verbijstering; verbouwereerdheid beduusdheid
confusion ontsteldheid; schrik; verbijstering; verbouwereerdheid beduusdheid; chaos; heksenketel; keet; onthutsing; ontsteltenis; puinhoop; regelloosheid; versteldheid; verwardheid; verwarring; wanorde; wanordelijkheid; zooitje; zootje
consternation schrik; verbijstering consternatie; verslagenheid
dismay schrik; verbijstering consternatie; geschoktheid; ontsteltenis; ontzetting; verslagenheid
fright schrik; verbijstering angst; bangheid; paniek; spinnenkop; vervelend spook; vrees
perplexity ontsteldheid; verbijstering; verbouwereerdheid
puzzlement ontsteldheid; verbijstering; verbouwereerdheid
repulsion schrik; verbijstering afschuw
upset schrik; verbijstering
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alarm alarmeren; beangstigen; benauwen; ongerust maken; ontstellen; verontrusten
upset bederven; dwarsbomen; dwarsliggen; in de war sturen; nekken; omduwen; omstoten; omverstoten; ontstemmen; ruïneren; tegenwerken; verstoren; vertoornen; verzieken
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
upset boos; dol; furieus; gebelgd; gekwetst; geschokt; getroffen; hels; kwaad; laaiend; misnoegd; nijdig; onthutst; ontredderd; ontsteld; ontzet; overstuur; paf; perplex; razend; tierend; van streek; verontwaardigd; verschrikt; verstoord; woedend; woest

Wiktionary: verbijstering

verbijstering
noun
  1. state of being bewildered
  2. a state of reduced consciousness or sensibility

Cross Translation:
FromToVia
verbijstering consternation Bestürzung — Gefühl zufolge einer unerwarteten schlechten Nachricht
verbijstering abatement; weakness; exhaustion; indolence; lifelessness; melancholy; dejection; depression; gloom; melancholia; grief; sadness; sorrow; fatigue; weariness; consternation; alarm; dismay; demand; sale; deduction; subtraction; apathy abattementdiminution rapide, d’une durée plus ou moins longue, des forces physiques et des fonctions psychiques.
verbijstering stupor; stupour; consternation; alarm; dismay stupeur — médecine|fr trouble organique et mental, caractérisé par la suspension complète de toute activité mentale et extérieure.
verbijstering stupefaction; awe; stupor; consternation; alarm; dismay stupéfactionétonnement profond qui produire la stupeur.