Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. vastpinnen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vastpinnen (Nederlands) in het Engels

vastpinnen:

vastpinnen werkwoord (pin vast, pint vast, pinde vast, pinden vast, vastgepind)

  1. vastpinnen (vastprikken; vastspelden)
    to pin down; to pin; to prick down
    • pin down werkwoord (pins down, pinned down, pinning down)
    • pin werkwoord (pins, pinned, pinning)
    • prick down werkwoord (pricks down, pricked down, pricking down)

Conjugations for vastpinnen:

o.t.t.
  1. pin vast
  2. pint vast
  3. pint vast
  4. pinnen vast
  5. pinnen vast
  6. pinnen vast
o.v.t.
  1. pinde vast
  2. pinde vast
  3. pinde vast
  4. pinden vast
  5. pinden vast
  6. pinden vast
v.t.t.
  1. heb vastgepind
  2. hebt vastgepind
  3. heeft vastgepind
  4. hebben vastgepind
  5. hebben vastgepind
  6. hebben vastgepind
v.v.t.
  1. had vastgepind
  2. had vastgepind
  3. had vastgepind
  4. hadden vastgepind
  5. hadden vastgepind
  6. hadden vastgepind
o.t.t.t.
  1. zal vastpinnen
  2. zult vastpinnen
  3. zal vastpinnen
  4. zullen vastpinnen
  5. zullen vastpinnen
  6. zullen vastpinnen
o.v.t.t.
  1. zou vastpinnen
  2. zou vastpinnen
  3. zou vastpinnen
  4. zouden vastpinnen
  5. zouden vastpinnen
  6. zouden vastpinnen
en verder
  1. ben vastgepind
  2. bent vastgepind
  3. is vastgepind
  4. zijn vastgepind
  5. zijn vastgepind
  6. zijn vastgepind
diversen
  1. pin vast!
  2. pint vast!
  3. vastgepind
  4. vastpinnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vastpinnen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pin borgmoer; klem; pen; pin; speld; speldje; spie
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pin vastpinnen; vastprikken; vastspelden dichtspelden; pinnen; spelden; vastmaken
pin down vastpinnen; vastprikken; vastspelden
prick down vastpinnen; vastprikken; vastspelden

Wiktionary: vastpinnen

vastpinnen
verb
  1. catch
  2. to fasten/attach with a pin