Nederlands
Uitgebreide vertaling voor vastkoeken (Nederlands) in het Engels
vastkoeken:
-
vastkoeken
-
vastkoeken
Conjugations for vastkoeken:
o.t.t.
- koek vast
- koekt vast
- koekt vast
- koeken vast
- koeken vast
- koeken vast
o.v.t.
- koekte vast
- koekte vast
- koekte vast
- koekten vast
- koekten vast
- koekten vast
v.t.t.
- ben vastgekoekt
- bent vastgekoekt
- is vastgekoekt
- zijn vastgekoekt
- zijn vastgekoekt
- zijn vastgekoekt
v.v.t.
- was vastgekoekt
- was vastgekoekt
- was vastgekoekt
- waren vastgekoekt
- waren vastgekoekt
- waren vastgekoekt
o.t.t.t.
- zal vastkoeken
- zult vastkoeken
- zal vastkoeken
- zullen vastkoeken
- zullen vastkoeken
- zullen vastkoeken
o.v.t.t.
- zou vastkoeken
- zou vastkoeken
- zou vastkoeken
- zouden vastkoeken
- zouden vastkoeken
- zouden vastkoeken
diversen
- koek vast!
- koekt vast!
- vastgekoekt
- vastkoekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor vastkoeken:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
cake | cake; gebak; gebakje; korstgebak; taart; taartje | |
stick | baton; hakhout; hockeystick; knoet; knuppel; loot; phylum; pook; schacht; slaghout; staaf; staf; stam; stang; stok; takje; twijg; versnellingshandel | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
cake | vastkoeken | |
stick | vastkoeken | aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; blijven hangen; blijven steken; graaien; grijpen; grissen; haperen; iets vastkleven; jatten; kleven; klitten; lijmen; omhoogzitten; op hetzelfde niveau blijven; pikken; plakken; samenplakken; snaaien; stagneren; stokken; vast blijven hangen; vastkleven; vastlijmen; vastlopen; vastplakken; wegkapen |
Wiktionary: vastkoeken
vastkoeken
verb
-
Coat with a crust