Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. vasthoudend:
  2. vasthouden:
  3. Wiktionary:
  4. Gebruikers suggesties voor vasthoudend:
    • persistant


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vasthoudend (Nederlands) in het Engels

vasthoudend:

vasthoudend bijvoeglijk naamwoord

  1. vasthoudend (onwrikbaar; standvastig; volhardend; onwankelbaar; pal)
    persistent

Vertaal Matrix voor vasthoudend:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
persistent onwankelbaar; onwrikbaar; pal; standvastig; vasthoudend; volhardend aanhoudend; aldoor; almaar; altijddurend; bokkig; constant; continue; de hele tijd; doorlopend; dwars; eeuwig; gedurig; hardnekkig; koppig; onafgebroken; onafgelaten; ononderbroken; onophoudelijk; steeds; stijfhoofdig; telkens; uithoudend; verdragend; voortdurend; weerbarstig; weerspannig

Verwante woorden van "vasthoudend":


Wiktionary: vasthoudend

vasthoudend
adjective
  1. stubbornly resolute or tenacious

vasthouden:

vasthouden [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. vasthouden (houden)
    the holding; the preserving

vasthouden werkwoord (houd vast, houdt vast, hield vast, hielden vast, vastgehouden)

  1. vasthouden (niet laten gaan)
    to retain; to hold; to keep; don't let go of
    • retain werkwoord (retains, retained, retaining)
    • hold werkwoord (holds, held, holding)
    • keep werkwoord (keeps, kept, keeping)
    • don't let go of werkwoord
  2. vasthouden (detineren; gevangenhouden; in hechtenis houden)
    to detain
    • detain werkwoord (detains, detained, detaining)
  3. vasthouden (vastklemmen; knellen; vastknellen)
    to clamp; to oppress; to gag
    • clamp werkwoord (clamps, clamped, clamping)
    • oppress werkwoord (oppresses, oppressed, oppressing)
    • gag werkwoord (gags, gagged, gagging)

Conjugations for vasthouden:

o.t.t.
  1. houd vast
  2. houdt vast
  3. houdt vast
  4. houden vast
  5. houden vast
  6. houden vast
o.v.t.
  1. hield vast
  2. hield vast
  3. hield vast
  4. hielden vast
  5. hielden vast
  6. hielden vast
v.t.t.
  1. heb vastgehouden
  2. hebt vastgehouden
  3. heeft vastgehouden
  4. hebben vastgehouden
  5. hebben vastgehouden
  6. hebben vastgehouden
v.v.t.
  1. had vastgehouden
  2. had vastgehouden
  3. had vastgehouden
  4. hadden vastgehouden
  5. hadden vastgehouden
  6. hadden vastgehouden
o.t.t.t.
  1. zal vasthouden
  2. zult vasthouden
  3. zal vasthouden
  4. zullen vasthouden
  5. zullen vasthouden
  6. zullen vasthouden
o.v.t.t.
  1. zou vasthouden
  2. zou vasthouden
  3. zou vasthouden
  4. zouden vasthouden
  5. zouden vasthouden
  6. zouden vasthouden
en verder
  1. ben vastgehouden
  2. bent vastgehouden
  3. is vastgehouden
  4. zijn vastgehouden
  5. zijn vastgehouden
  6. zijn vastgehouden
diversen
  1. houd vast!
  2. houdt vast!
  3. vastgehouden
  4. vasthoudend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vasthouden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
clamp klamp; klem; klemhaak; koeklauw; kram; lijmtang
gag canard; grap; grol; kwinkslag; scherts
hold bak; barrel; beetnemen; beetpakken; emmer; fust; greep; houdgreep; kuip; pot; scheepsruim; teil; ton; vastpakken; vat
holding houden; vasthouden
preserving houden; vasthouden
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
clamp knellen; vasthouden; vastklemmen; vastknellen aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; grijpen; handboeien omdoen; in de boeien slaan; ketenen; krammen; met een kram vastmaken; vastklampen; vastpakken
detain detineren; gevangenhouden; in hechtenis houden; vasthouden aanhouden; arresteren; gevangen houden; gevangen zetten; gevangennemen; in de cel zetten; inrekenen; interneren; isoleren; oppakken; opsluiten; vastzetten
don't let go of niet laten gaan; vasthouden
gag knellen; vasthouden; vastklemmen; vastknellen beklemmen; benauwen
hold niet laten gaan; vasthouden aanhouden; arresteren; beethouden; beseffen; doorzien; gevangennemen; handhaven; in de cel zetten; inrekenen; inzien; onderkennen; oppakken; opsluiten; realiseren; stand houden; vastzetten; wachten
keep niet laten gaan; vasthouden behouden; bewaren; conserveren; erbij houden; in blik conserveren; inblikken; inmaken
oppress knellen; vasthouden; vastklemmen; vastknellen beangstigen; beklemmen; benauwen; verdrukken
retain niet laten gaan; vasthouden behouden

Wiktionary: vasthouden

vasthouden
  1. to hold, grasp, or grip
verb
  1. to detain
  2. to grasp
  3. To hold, be attached, or devoted

Cross Translation:
FromToVia
vasthouden hold; hang onto; retain; keep; maintain; have tenir — Avoir en main, entre les bras, de manière à ne pas laisser aller.