Uitval in het Engels vertaald uit het Nederlands

Overzicht

Nederlands naar Engels: Meer gegevens...

uitval:
- falling-out; outburst; eruption; emotionale outburst; explosion; scrap
uitvallen:
- dropping out; ceasing; withdrawing
Wiktionary:
- uitval → access, sally
- uitvallen → open up, let oneself go, give up, renounce, resign, forgo, abandon, desert, forsake, leave, quit, cede, yield, give way, grant, accommodate, assign

Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitval (Nederlands) in het Engels

de uitval (emotionele uitval; uitbarsting; uitbarsten)
the falling-out; the outburst; the eruption; the emotionale outburst; the explosion
- falling-out [the ~] zelfstandig naamwoord
- outburst [the ~] zelfstandig naamwoord
- eruption [the ~] zelfstandig naamwoord
- emotionale outburst [the ~] zelfstandig naamwoord
- explosion [the ~] zelfstandig naamwoord
de uitval
the scrap
– Waste that occurs during the manufacturing process. ¹
- scrap [the ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
emotionale outburst	emotionele uitval; uitbarsten; uitbarsting; uitval
eruption	emotionele uitval; uitbarsten; uitbarsting; uitval	eruptie
explosion	emotionele uitval; uitbarsten; uitbarsting; uitval	bam; explosie; knal; ontlading; ontploffing; plof; plotselinge uitbarsting
falling-out	emotionele uitval; uitbarsten; uitbarsting; uitval
outburst	emotionele uitval; uitbarsten; uitbarsting; uitval
scrap	uitval	afvalmateriaal; afvalstof; flard; homp; knipsel; lap; lor; metaal afval; oud ijzer; prul; schroot; snipper; stukje papier; uitvaagsel; vod; vodje
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
scrap		bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; laten uitvallen; matten; tot schroot verwerken; vechten; vernietigen

uitval

noun

het uitvallen (wegvallen)
the dropping out; the ceasing; the withdrawing
- dropping out [the ~] zelfstandig naamwoord
- ceasing [the ~] zelfstandig naamwoord
- withdrawing [the ~] zelfstandig naamwoord

Cross Translation:

From	To	Via
• uitvallen	→ open up; let oneself go; give up; renounce; resign; forgo; abandon; desert; forsake; leave; quit; cede; yield; give way; grant; accommodate; assign	↔ abandonner — Se remettre à ; se laisser aller à ; se livrer à.
• uitvallen	→ give up; renounce; resign; forgo	↔ renoncer — Se désister de quelque chose, soit par acte exprès, soit autrement.
• uitvallen	→ give up; renounce; resign; forgo	↔ résigner — Se démettre, remettre. désuet\|fr Il s’entendait ordinairement d’un bénéfice.