Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitstelden (Nederlands) in het Engels

uitstelden vorm van uitstellen:

uitstellen werkwoord (stel uit, stelt uit, stelde uit, stelden uit, uitgesteld)

  1. uitstellen (voor zich uitschuiven; verschuiven; vertragen; )
    to postpone; to put off
    • postpone werkwoord (postpones, postponed, postponing)
    • put off werkwoord (puts off, put off, putting off)
  2. uitstellen
    to snooze
    – To delay a reminder or alarm by a specified time. 1
    • snooze werkwoord (snoozes, snoozed, snoozing)
  3. uitstellen
    to defer
    – To postpone a payment or delivery. 1
    • defer werkwoord (defers, deferred, deferring)

Conjugations for uitstellen:

o.t.t.
  1. stel uit
  2. stelt uit
  3. stelt uit
  4. stellen uit
  5. stellen uit
  6. stellen uit
o.v.t.
  1. stelde uit
  2. stelde uit
  3. stelde uit
  4. stelden uit
  5. stelden uit
  6. stelden uit
v.t.t.
  1. heb uitgesteld
  2. hebt uitgesteld
  3. heeft uitgesteld
  4. hebben uitgesteld
  5. hebben uitgesteld
  6. hebben uitgesteld
v.v.t.
  1. had uitgesteld
  2. had uitgesteld
  3. had uitgesteld
  4. hadden uitgesteld
  5. hadden uitgesteld
  6. hadden uitgesteld
o.t.t.t.
  1. zal uitstellen
  2. zult uitstellen
  3. zal uitstellen
  4. zullen uitstellen
  5. zullen uitstellen
  6. zullen uitstellen
o.v.t.t.
  1. zou uitstellen
  2. zou uitstellen
  3. zou uitstellen
  4. zouden uitstellen
  5. zouden uitstellen
  6. zouden uitstellen
en verder
  1. ben uitgesteld
  2. bent uitgesteld
  3. is uitgesteld
  4. zijn uitgesteld
  5. zijn uitgesteld
  6. zijn uitgesteld
diversen
  1. stel uit!
  2. stelt uit!
  3. uitgesteld
  4. uitstellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitstellen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
defer uitstellen aarzelen; dubben; talmen; weifelen
postpone opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven afblazen; afgelasten; afzeggen; onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten
put off opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; twijfelen; weifelen; zaniken; zeiken; zeuren
snooze uitstellen doezelen; dommelen; dutten; maffen; meuren; pitten; slapen; sluimeren; soezen; verborgen aanwezig zijn

Wiktionary: uitstellen

uitstellen
verb
  1. naar een later tijdstip verschuiven
uitstellen
verb
  1. put off until a later time
  2. to delay
  3. to postpone
  4. to delay or put off an event
  5. put off; to delay taking action
  6. put off; delay something
  7. To postpone

Cross Translation:
FromToVia
uitstellen adjourn; delay; postpone; defer; procrastinate; shelve; put off ajournerremettre à un autre jour.
uitstellen procrastinate; delay atermoyer — commerce|fr (vieilli) reculer les termes d’un paiement.
uitstellen delay différer — Traductions à trier suivant le sens
uitstellen back up; pull back; push back; set back; delay; recoil; go backward; fall back; resist; flinch; step back; recede; regress; retrogress; postpone; adjourn; defer; procrastinate; shelve; put off; cede; yield; give way; grant; accommodate; assign reculertirer ou pousser un objet en arrière.
uitstellen postpone; adjourn; delay; procrastinate; put off renvoyer — Remettre à plus tard
uitstellen reflect; cite; retrench; shelve renvoyerenvoyer de nouveau.
uitstellen transport; ship reporter — Traductions à trier suivant le sens
uitstellen decelerate; slow down; delay; postpone; adjourn; defer; procrastinate; shelve; put off retarderdifférer, temporiser.