Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitnodigend (Nederlands) in het Engels

uitnodigend:

uitnodigend bijvoeglijk naamwoord

  1. uitnodigend (aanlokkelijk; verleidelijk; aantrekkelijk; attractief; bekoorlijk)
    appealing; tempting; attractive; desireable; alluring; inviting
  2. uitnodigend (aantrekkelijk; attractief; verlokkend; )
    appealing; inviting; attractive; attracting; alluring; enchanting; adorable; lovely; charming

Vertaal Matrix voor uitnodigend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alluring aantrekken; bekoren; charmeren; provoceren; uitlokken
attracting aantrekken; bekoren; charmeren
charming aantrekken; bekoren; charmeren; inpalming
inviting aantrekken; bekoren; charmeren
tempting aantrekken; bekoren; charmeren; lokken; verleiden
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alluring flirten
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adorable aanlokkelijk; aantrekkelijk; attractief; bekoorlijk; uitlokkend; uitnodigend; verlokkend; verzoekend aanbiddelijk; aantrekkelijk; allerliefst; begeerenswaardig; begerenswaardig; bekoorlijk; charmant; dottig; enig; lief; schattig; snoezig; verrukkelijk; vertederend
alluring aanlokkelijk; aantrekkelijk; attractief; bekoorlijk; uitlokkend; uitnodigend; verleidelijk; verlokkend; verzoekend aantrekkelijke; aardig; bevallig; charmant; prettig; verleidelijk; verlokkend; verzoekend
appealing aanlokkelijk; aantrekkelijk; attractief; bekoorlijk; uitlokkend; uitnodigend; verleidelijk; verlokkend; verzoekend aanbiddelijk; aantrekkelijk; aardig; begeerenswaardig; bekoorlijk; bevallig; charmant; leuk; lief; prettig; schattig; sympathiek; verrukkelijk
attractive aanlokkelijk; aantrekkelijk; attractief; bekoorlijk; uitlokkend; uitnodigend; verleidelijk; verlokkend; verzoekend aanbiddelijk; aanlokkelijk; aantrekkelijk; aantrekkelijke; aanvallig; aardig; allerliefst; attractief; begeerenswaardig; bekoorlijk; bevallig; charmant; knap; mooi; oogstrelend; prettig; schattig; snoeperig; snoezig; verrukkelijk
charming aanlokkelijk; aantrekkelijk; attractief; bekoorlijk; uitlokkend; uitnodigend; verlokkend; verzoekend aanbiddelijk; aanlokkelijk; aantrekkelijk; aanvallig; aardig; aimabel; alleraardigst; allerliefst; attractief; begeerenswaardig; bekoorlijk; bevallig; charmant; fraai; goed ogend; gracieus; knap; liefelijk; lieflijk; lieftallig; mooi; prettig; schattig; sierlijk; snoeperig; snoezig; verrukkelijk; welgevallig
enchanting aanlokkelijk; aantrekkelijk; attractief; bekoorlijk; uitlokkend; uitnodigend; verlokkend; verzoekend aanbiddelijk; aanlokkelijk; aantrekkelijk; allerliefst; attractief; begeerenswaardig; beheksend; bekoorlijk; betoverend; bevallig; boeiend; charmant; dottig; enig; fascinerend; integrerend; intrigerend; knap; lief; magisch; mooi; schattig; snoezig; toverachtig; verrukkelijk; vertederend
inviting aanlokkelijk; aantrekkelijk; attractief; bekoorlijk; uitlokkend; uitnodigend; verleidelijk; verlokkend; verzoekend verleidelijk; verlokkend; verzoekend
lovely aanlokkelijk; aantrekkelijk; attractief; bekoorlijk; uitlokkend; uitnodigend; verlokkend; verzoekend aanbiddelijk; aangenaam; aanlokkelijk; aantrekkelijk; aanvallig; aardig; aimabel; allerliefst; attractief; beeldig; begeerenswaardig; behaaglijk; bekoorlijk; bevallig; charmant; dottig; elegant; enig; fijn; fijne; fraai; goed ogend; gracieus; heerlijk van dag; knap; leuk; lief; liefelijk; lieflijk; lieftallig; mooi; plezant; plezierig; prettig; schattig; sierlijk; snoeperig; snoezig; verrukkelijk; vertederend; welgevallig
tempting aanlokkelijk; aantrekkelijk; attractief; bekoorlijk; uitnodigend; verleidelijk verleidelijk; verlokkend; verzoekend
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
attracting aanlokkelijk; aantrekkelijk; attractief; bekoorlijk; uitlokkend; uitnodigend; verlokkend; verzoekend
desireable aanlokkelijk; aantrekkelijk; attractief; bekoorlijk; uitnodigend; verleidelijk

uitnodigend vorm van uitnodigen:

uitnodigen werkwoord (nodig uit, nodigt uit, nodigde uit, nodigden uit, uitgenodigd)

  1. uitnodigen (engageren; inviteren)
    to invite; to engage; to invoke; to enlist; to initiate; operationalize; to begin; to call in
    • invite werkwoord (invites, invited, inviting)
    • engage werkwoord (engages, engaged, engaging)
    • invoke werkwoord (invokes, invoked, invoking)
    • enlist werkwoord (enlists, enlisted, enlisting)
    • initiate werkwoord (initiates, initiated, initiating)
    • operationalize werkwoord
    • begin werkwoord (begins, beginning)
    • call in werkwoord (calls in, called in, calling in)
  2. uitnodigen (aanzoeken; vragen; verzoeken; aanvragen)
    to request; to require; to ask; apply to; to appeal; to query; to petition; to beg; to examine; to pretest; to test; to try out; to try
    • request werkwoord (requests, requested, requesting)
    • require werkwoord (requires, required, requiring)
    • ask werkwoord (asks, asked, asking)
    • apply to werkwoord
    • appeal werkwoord (appeals, appealed, appealing)
    • query werkwoord (queries, queried, querying)
    • petition werkwoord (petitions, petitioned, petitioning)
    • beg werkwoord (begs, begged, begging)
    • examine werkwoord (examines, examined, examining)
    • pretest werkwoord (pretests, pretested, pretesting)
    • test werkwoord (tests, tested, testing)
    • try out werkwoord (tries out, tried out, trying out)
    • try werkwoord (tries, tried, trying)
  3. uitnodigen
    to invite
    – To ask someone to engage in an instant conversation. 1
    • invite werkwoord (invites, invited, inviting)

Conjugations for uitnodigen:

o.t.t.
  1. nodig uit
  2. nodigt uit
  3. nodigt uit
  4. nodigen uit
  5. nodigen uit
  6. nodigen uit
o.v.t.
  1. nodigde uit
  2. nodigde uit
  3. nodigde uit
  4. nodigden uit
  5. nodigden uit
  6. nodigden uit
v.t.t.
  1. heb uitgenodigd
  2. hebt uitgenodigd
  3. heeft uitgenodigd
  4. hebben uitgenodigd
  5. hebben uitgenodigd
  6. hebben uitgenodigd
v.v.t.
  1. had uitgenodigd
  2. had uitgenodigd
  3. had uitgenodigd
  4. hadden uitgenodigd
  5. hadden uitgenodigd
  6. hadden uitgenodigd
o.t.t.t.
  1. zal uitnodigen
  2. zult uitnodigen
  3. zal uitnodigen
  4. zullen uitnodigen
  5. zullen uitnodigen
  6. zullen uitnodigen
o.v.t.t.
  1. zou uitnodigen
  2. zou uitnodigen
  3. zou uitnodigen
  4. zouden uitnodigen
  5. zouden uitnodigen
  6. zouden uitnodigen
en verder
  1. ben uitgenodigd
  2. bent uitgenodigd
  3. is uitgenodigd
  4. zijn uitgenodigd
  5. zijn uitgenodigd
  6. zijn uitgenodigd
diversen
  1. nodig uit!
  2. nodigt uit!
  3. uitgenodigd
  4. uitnodigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitnodigen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
appeal aanlokkelijkheid; aantrekkelijkheid; aanvraag; appèl; attractiviteit; bede; bekoorlijkheid; bekoring; betovering; bezwaarschrift; fascinatie; petitie; rechtsmiddel; rekest; rekwest; smeekbede; smeekgebed; verzoek; verzoekschrift
initiate adept; ingewijde; insider
petition aanvraag; bezwaarschrift; claim; eis; petitie; rekest; rekwest; smeekschrift; verzoekschrift; vordering
query eis; query; vordering; vraag
request aanvraag; bede; bod; eis; interpellatie; motie; opvragen; opvraging; propositie; smeekbede; smeekgebed; verzoek; voorstel; voorstel doen; vordering; vraag
test beproeving; bezoeking; chemische verbinding; computertoets; ergernis; grief; kwelling; maatstaf; nood; probeersel; proef; proefwerk; reagens; repetitie; temptatie; test; toets; toetssteen
try inspanning; poging; probeersel
try out eerste voorstelling; première
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
appeal aanvragen; aanzoeken; uitnodigen; verzoeken; vragen aantekenen; appelleren; appèl aantekenen; beroepen; bidden; smeken; verzet aantekenen; verzoeken; vragen
apply to aanvragen; aanzoeken; uitnodigen; verzoeken; vragen
ask aanvragen; aanzoeken; uitnodigen; verzoeken; vragen bidden; navragen; smeken; verzoeken; vraag stellen; vragen
beg aanvragen; aanzoeken; uitnodigen; verzoeken; vragen bedelen; bidden; schooien; smeken; soebatten; verzoeken; vragen
begin engageren; inviteren; uitnodigen aanbinden; aanbreken; aanknopen; aanvangen; beginnen; een begin nemen; erbij betrekken; inluiden; intreden; inzetten; op gang komen; starten; van start gaan
call in engageren; inviteren; uitnodigen aanlopen; aanroepen; bijhalen; binnen halen; binnenroepen; inroepen; inviteren; komen aanlopen; terugeisen; terugvorderen
engage engageren; inviteren; uitnodigen aangrijpen; aanmelden; aanmonsteren; aannemen; aantrekken; aanwenden; benutten; engageren; erbij betrekken; gebruiken; in dienst nemen; inhuren; inschrijven; toepassen; verbintenis aangaan
enlist engageren; inviteren; uitnodigen aanmelden; aanroepen; annexeren; inlijven; inroepen; inschrijven; intekenen; inviteren; opgeven; overnemen; subscriberen
examine aanvragen; aanzoeken; uitnodigen; verzoeken; vragen aanschouwen; bekijken; beproeven; bezichtigen; bezien; controleren; examen afnemen; examineren; fouilleren; inspecteren; keuren; nagaan; nakijken; onderzoeken; overhoren; proberen; schouwen; testen; toetsen; uitproberen; uittesten; visiteren
initiate engageren; inviteren; uitnodigen aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; erbij betrekken; inaugureren; inhuldigen; initiëren; inwijden; naar voren brengen; ontgroenen; op gang brengen; op tafel leggen; opperen; opwerpen; plechtig bevestigen; poneren; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen
invite engageren; inviteren; uitnodigen aanlokken; lokken; meelokken; noden; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken
invoke engageren; inviteren; uitnodigen aanroepen; inroepen; inviteren
operationalize engageren; inviteren; uitnodigen erbij betrekken
petition aanvragen; aanzoeken; uitnodigen; verzoeken; vragen aanvragen; rekwestreren; verzoeken; vragen
pretest aanvragen; aanzoeken; uitnodigen; verzoeken; vragen beproeven; proberen; testen; toetsen; uitproberen; uittesten
query aanvragen; aanzoeken; uitnodigen; verzoeken; vragen aanvragen; bidden; rekwestreren; smeken; verzoeken; vraag stellen; vragen
request aanvragen; aanzoeken; uitnodigen; verzoeken; vragen aanvragen; bidden; rekwestreren; smeken; verzoeken; vragen
require aanvragen; aanzoeken; uitnodigen; verzoeken; vragen behoeven; benodigen; eisen; nodig hebben; vereisen; vergen; verlangen
test aanvragen; aanzoeken; uitnodigen; verzoeken; vragen beproeven; examen afnemen; examineren; keuren; onderzoeken; op de proef stellen; overhoren; proberen; proeven; testen; toetsen; uitproberen; uittesten
try aanvragen; aanzoeken; uitnodigen; verzoeken; vragen aanproberen; beproeven; berechten; betrachten; keuren; onderzoeken; op de proef stellen; passen; pogen; proberen; proeven; smaken; testen; toetsen; trachten; uitproberen; uittesten; vervolgen
try out aanvragen; aanzoeken; uitnodigen; verzoeken; vragen beproeven; proberen; testen; toetsen; uitproberen; uittesten
- vragen

Synoniemen voor "uitnodigen":


Verwante definities voor "uitnodigen":

  1. ertoe aanmoedigen2
    • het weer nodigt uit tot een flinke wandeling2
  2. verzoeken je gast te zijn2
    • ik nodigde hem uit te komen logeren2

Wiktionary: uitnodigen

uitnodigen
verb
  1. iemand verzoeken iets bij te wonen
uitnodigen
verb
  1. ask for the presence or participation of someone
  2. to invite

Cross Translation:
FromToVia
uitnodigen invite einladen — jemanden freundlich auffordern, bitten, zu kommen oder mitzugehen, um gemeinsam etwas zu tun
uitnodigen invite inviterconvier, prier de se trouver, de se rendre quelque part, d’assister à quelque cérémonie, etc.