Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. uiteengevallen:
  2. uiteenvallen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uiteengevallen (Nederlands) in het Engels

uiteengevallen:

uiteengevallen bijvoeglijk naamwoord

  1. uiteengevallen (uiteengegaan; ontbonden; opgeheven)
    dissolved; separated; fallen apart; divorced; apart

Vertaal Matrix voor uiteengevallen:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dissolved ontbonden; opgeheven; uiteengegaan; uiteengevallen opgelost
divorced ontbonden; opgeheven; uiteengegaan; uiteengevallen
separated ontbonden; opgeheven; uiteengegaan; uiteengevallen afgescheiden; gesepareerd
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apart ontbonden; opgeheven; uiteengegaan; uiteengevallen afzonderlijk; alleenstaand; apart; gescheiden; los van elkaar; losstaand; op zich; op zichzelf staand; separaat; uit elkaar; uit elkander; uiteen; uitelkaar; van elkaar; van elkander; vaneen; vrijstaand
fallen apart ontbonden; opgeheven; uiteengegaan; uiteengevallen

uiteenvallen:

uiteenvallen werkwoord (val uiteen, valt uiteen, viel uiteen, vielen uiteen, uiteengevallen)

  1. uiteenvallen (desintegreren; uit elkaar vallen)
    to disintegrate; to collapse; to fall apart; to break up; to fall to pieces; to crumble; to fall to bits
    • disintegrate werkwoord (disintegrates, disintegrated, disintegrating)
    • collapse werkwoord (collapses, collapsed, collapsing)
    • fall apart werkwoord (falls apart, fell apart, falling apart)
    • break up werkwoord (breaks up, broke up, breaking up)
    • fall to pieces werkwoord (falls to pieces, fell to pieces, falling to pieces)
    • crumble werkwoord (crumbles, crumbled, crumbling)
    • fall to bits werkwoord (falls to bits, fell to bits, falling to bits)

Conjugations for uiteenvallen:

o.t.t.
  1. val uiteen
  2. valt uiteen
  3. valt uiteen
  4. vallen uiteen
  5. vallen uiteen
  6. vallen uiteen
o.v.t.
  1. viel uiteen
  2. viel uiteen
  3. viel uiteen
  4. vielen uiteen
  5. vielen uiteen
  6. vielen uiteen
v.t.t.
  1. ben uiteengevallen
  2. bent uiteengevallen
  3. is uiteengevallen
  4. zijn uiteengevallen
  5. zijn uiteengevallen
  6. zijn uiteengevallen
v.v.t.
  1. was uiteengevallen
  2. was uiteengevallen
  3. was uiteengevallen
  4. waren uiteengevallen
  5. waren uiteengevallen
  6. waren uiteengevallen
o.t.t.t.
  1. zal uiteenvallen
  2. zult uiteenvallen
  3. zal uiteenvallen
  4. zullen uiteenvallen
  5. zullen uiteenvallen
  6. zullen uiteenvallen
o.v.t.t.
  1. zou uiteenvallen
  2. zou uiteenvallen
  3. zou uiteenvallen
  4. zouden uiteenvallen
  5. zouden uiteenvallen
  6. zouden uiteenvallen
diversen
  1. val uiteen!
  2. valt uiteen!
  3. uiteengevallen
  4. uiteenvallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uiteenvallen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
collapse achteruitgang; afleggen; bezwijken; debacle; ineenstorting; ineenzakking; instorting; inzakking; inzinking; neervallen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
break up desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen afbreken; breken; gaan; heengaan; in elkaar storten; losrukken; losscheuren; lostrekken; neerhalen; omgraven; omploegen; omspitten; omverhalen; omwerken; opbreken; opdoeken; opheffen; opstappen; ploegen; scheiden; slopen; spitten; ten gronde gaan; uit elkaar gaan; uit elkaar halen; uit elkaar stuiven; uit elkaar vliegen; uiteendrijven; uiteengaan; uiteenstuiven; uiteenvliegen; uitmaken; van elkaar gaan; vertrekken; wegbreken; weggaan
collapse desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen afleggen; bezwijken; het onderspit delven; in elkaar storten; in elkaar zakken; in elkaar zinken; ineenstorten; ineenzakken; ineenzijgen; instorten; invallen; inzakken; inzinken; omlaagstorten; samenvouwen; sterk afnemen; ten gronde gaan; tenondergaan; teruglopen; vallen; verzakken
crumble desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen brokkelen; in elkaar storten; kruimelen; ten gronde gaan; verbrokkelen; vergaan; verkommeren; verkruimelen; vervallen
disintegrate desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen in elkaar storten; ten gronde gaan; vergaan; verkommeren; vervallen
fall apart desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen in elkaar storten; ten gronde gaan; vergaan; verkommeren; vervallen
fall to bits desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen in elkaar storten; ten gronde gaan; vergaan; verkommeren; vervallen
fall to pieces desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen in elkaar storten; kapotgaan; onklaar raken; stukgaan; ten gronde gaan; vergaan; verkommeren; vervallen

Wiktionary: uiteenvallen

uiteenvallen
verb
  1. het in stukken verdeeld raken van een groter geheel
uiteenvallen
verb
  1. intransitive: break into pieces through being in a dilapidated state
  2. break up into one's parts