Nederlands
Uitgebreide vertaling voor uitbuiten (Nederlands) in het Engels
uitbuiten:
-
uitbuiten (exploiteren)
-
uitbuiten (beroven; ontdoen)
Conjugations for uitbuiten:
o.t.t.
- buit uit
- buit uit
- buit uit
- buiten uit
- buiten uit
- buiten uit
o.v.t.
- buitte uit
- buitte uit
- buitte uit
- buitten uit
- buitten uit
- buitten uit
v.t.t.
- heb uitgebuit
- hebt uitgebuit
- heeft uitgebuit
- hebben uitgebuit
- hebben uitgebuit
- hebben uitgebuit
v.v.t.
- had uitgebuit
- had uitgebuit
- had uitgebuit
- hadden uitgebuit
- hadden uitgebuit
- hadden uitgebuit
o.t.t.t.
- zal uitbuiten
- zult uitbuiten
- zal uitbuiten
- zullen uitbuiten
- zullen uitbuiten
- zullen uitbuiten
o.v.t.t.
- zou uitbuiten
- zou uitbuiten
- zou uitbuiten
- zouden uitbuiten
- zouden uitbuiten
- zouden uitbuiten
en verder
- ben uitgebuit
- bent uitgebuit
- is uitgebuit
- zijn uitgebuit
- zijn uitgebuit
- zijn uitgebuit
diversen
- buit uit!
- buit uit!
- uitgebuit
- uitbuitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor uitbuiten:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
exploit | aanval; heldendaad; heroïsche verrichting; moedige daad | |
strip | band; banderol; reepje; strook | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bare | beroven; ontdoen; uitbuiten | bloot leggen; ontbloten; openbreken; openleggen |
exploit | beroven; exploiteren; ontdoen; uitbuiten | munt uitslaan; profiteren; voordeel trekken |
strip | beroven; ontdoen; uitbuiten | bloot leggen; ontbloten; ontdoen van; ontvellen; strippen; stropen; uitplunderen; uitschudden |
take advantage of | beroven; ontdoen; uitbuiten | profiteren; voordeel trekken |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bare | bar; kaal; kale; onbegroeid; ontbloot; onverhuld |