Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. uitbreken:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitbreken (Nederlands) in het Engels

uitbreken:

uitbreken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. uitbreken (ontsnapping; uitbraak; ontvluchting)
    the breakout; the escaping; the break; the escape; the getting away; the jailbreak
    the flight
    – the act of escaping physically 1
    • flight [the ~] zelfstandig naamwoord
      • his flight was an indication of his guilt1

Vertaal Matrix voor uitbreken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
break ontsnapping; ontvluchting; uitbraak; uitbreken breuk; fractuur; lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; onderbreking; pauze; rust; rustpauze; rustpoos; rusttijd; schafttijd; schaftuur; speelkwartier; tussenpoos; verpozing
breakout ontsnapping; ontvluchting; uitbraak; uitbreken
escape ontsnapping; ontvluchting; uitbraak; uitbreken
escaping ontsnapping; ontvluchting; uitbraak; uitbreken
flight ontsnapping; ontvluchting; uitbraak; uitbreken trap; vliegreis; vliegtocht; vlucht
getting away ontsnapping; ontvluchting; uitbraak; uitbreken
jailbreak ontsnapping; ontvluchting; uitbraak; uitbreken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
break aan stukken breken; aan stukken slaan; breken; in stukken breken; ingooien; inslaan; kapot maken; kapotbreken; kapotgaan; kapotmaken; kapotslaan; knakken; licht worden; lichten; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; onklaar raken; slechten; stukbreken; stukgaan; stukslaan; verbrijzelen; zich misdragen
escape aan iemands aandacht ontgaan; ontgaan; ontglippen; ontkomen; ontschieten; ontsnappen; ontsnappen aan; ontvallen; ontvluchten; per ongeluk zeggen; uitwijken; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; wegvluchten; zich vrijmaken

Wiktionary: uitbreken

uitbreken
noun
  1. an outburst or sudden eruption, especially violent