Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor toesnauwen (Nederlands) in het Engels

toesnauwen:

toesnauwen werkwoord (snauw toe, snauwt toe, snauwde toe, snauwden toe, toegesnauwd)

  1. toesnauwen (snauwen; afsnauwen; afblaffen; afbekken)
    to snarl; snipe; to snap; to shout down; shout at
    • snarl werkwoord (snarls, snarled, snarling)
    • snipe werkwoord
    • snap werkwoord (snaps, snapped, snapping)
    • shout down werkwoord (shouts down, shouted down, shouting down)
    • shout at werkwoord
  2. toesnauwen (toebijten; happen; toehappen; dichtbijten)
    to snap; to bite; rise to the bait
  3. toesnauwen (snauwen; afsnauwen; afblaffen; toebijten; afbekken)
    to snarl at; to snap at; to growl at
    • snarl at werkwoord (snarls at, snarled at, snarling at)
    • snap at werkwoord (snaps at, snapped at, snapping at)
    • growl at werkwoord (growls at, growled at, growling at)

Conjugations for toesnauwen:

o.t.t.
  1. snauw toe
  2. snauwt toe
  3. snauwt toe
  4. snauwen toe
  5. snauwen toe
  6. snauwen toe
o.v.t.
  1. snauwde toe
  2. snauwde toe
  3. snauwde toe
  4. snauwden toe
  5. snauwden toe
  6. snauwden toe
v.t.t.
  1. heb toegesnauwd
  2. hebt toegesnauwd
  3. heeft toegesnauwd
  4. hebben toegesnauwd
  5. hebben toegesnauwd
  6. hebben toegesnauwd
v.v.t.
  1. had toegesnauwd
  2. had toegesnauwd
  3. had toegesnauwd
  4. hadden toegesnauwd
  5. hadden toegesnauwd
  6. hadden toegesnauwd
o.t.t.t.
  1. zal toesnauwen
  2. zult toesnauwen
  3. zal toesnauwen
  4. zullen toesnauwen
  5. zullen toesnauwen
  6. zullen toesnauwen
o.v.t.t.
  1. zou toesnauwen
  2. zou toesnauwen
  3. zou toesnauwen
  4. zouden toesnauwen
  5. zouden toesnauwen
  6. zouden toesnauwen
en verder
  1. ben toegesnauwd
  2. bent toegesnauwd
  3. is toegesnauwd
  4. zijn toegesnauwd
  5. zijn toegesnauwd
  6. zijn toegesnauwd
diversen
  1. snauw toe!
  2. snauwt toe!
  3. toegesnauwd
  4. toesnauwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor toesnauwen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bite aanbijten; hap; in een hap en een snap; knauw; mondvol; snap
snap biscuit; biscuitje; kaakje; koek; koekje
snarl grauw; grom; snauw
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bite dichtbijten; happen; toebijten; toehappen; toesnauwen snerpen
growl at afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen
rise to the bait dichtbijten; happen; toebijten; toehappen; toesnauwen
shout at afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toesnauwen
shout down afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toesnauwen overschreeuwen
snap afbekken; afblaffen; afsnauwen; dichtbijten; happen; snauwen; toebijten; toehappen; toesnauwen een knippend geluid maken; exploderen; fladderen; klappen; knakken; knappen; ontploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uitlijnen; wapperen
snap at afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen
snarl afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toesnauwen grauwen; grommen; knorren; knorrend geluid maken; snauwen
snarl at afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen
snipe afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toesnauwen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
snap attractief; elegant; fraai; goed ogend; gracieus; knap; mooi; sierlijk; welgevallig