Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. suizen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor suizen (Nederlands) in het Engels

suizen:

suizen werkwoord (suis, suist, suiste, suisten, gesuist)

  1. suizen (ruisen; suizelen)
    to sough; to rustle
    • sough werkwoord (soughs, soughed, soughing)
    • rustle werkwoord (rustles, rustled, rustling)

Conjugations for suizen:

o.t.t.
  1. suis
  2. suist
  3. suist
  4. suisen
  5. suisen
  6. suisen
o.v.t.
  1. suiste
  2. suiste
  3. suiste
  4. suisten
  5. suisten
  6. suisten
v.t.t.
  1. ben gesuist
  2. bent gesuist
  3. is gesuist
  4. zijn gesuist
  5. zijn gesuist
  6. zijn gesuist
v.v.t.
  1. was gesuist
  2. was gesuist
  3. was gesuist
  4. waren gesuist
  5. waren gesuist
  6. waren gesuist
o.t.t.t.
  1. zal suizen
  2. zult suizen
  3. zal suizen
  4. zullen suizen
  5. zullen suizen
  6. zullen suizen
o.v.t.t.
  1. zou suizen
  2. zou suizen
  3. zou suizen
  4. zouden suizen
  5. zouden suizen
  6. zouden suizen
diversen
  1. suis!
  2. suist!
  3. gesuist
  4. suizend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor suizen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rustle geritsel; geruis; ritseling; ruis
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rustle ruisen; suizelen; suizen fluisteren; knisperen; lispelen; ritselen; ruisen; sissen; zacht ruisen
sough ruisen; suizelen; suizen

Wiktionary: suizen


Cross Translation:
FromToVia
suizen purr; hum; buzz; drone; whir ronronnerfaire entendre les ronrons, émettre un ronflement sourd et continu, en parlant d'un chat ou d'un félin, qui exprime en général son contentement.