Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. steiger:
  2. steigeren:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor steiger (Nederlands) in het Engels

steiger:

steiger [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de steiger (aanlegplaats; aanlegsteiger; ligplaats)
    the quay; the mooring; the anchorage; the pier; the landing stage; the landing-stage; the landing point
  2. de steiger
    the scaffolding
    – a system of scaffolds 1
    the scaffold
    – a temporary arrangement erected around a building for convenience of workers 1
    • scaffold [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor steiger:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anchorage aanlegplaats; aanlegsteiger; ligplaats; steiger havengeld; havengelden; liggeld; liggelden; verankering
landing point aanlegplaats; aanlegsteiger; ligplaats; steiger ankerplaats; ligplaats
landing stage aanlegplaats; aanlegsteiger; ligplaats; steiger ankerplaats; kaai; kade; landingsbrug; landingssteiger; ligplaats
landing-stage aanlegplaats; aanlegsteiger; ligplaats; steiger ankerplaats; kaai; kade; ligplaats
mooring aanlegplaats; aanlegsteiger; ligplaats; steiger ankerplaats; ligplaats
pier aanlegplaats; aanlegsteiger; ligplaats; steiger ankerplaats; havendam; havenhoofd; kaai; kade; ligplaats; pier
quay aanlegplaats; aanlegsteiger; ligplaats; steiger ankerplaats; kaai; kade; ligplaats
scaffold steiger schavot
scaffolding steiger

Verwante woorden van "steiger":

  • steigeren, steigers, steigertje, steigertjes

Wiktionary: steiger

steiger
noun
  1. a place on a shoreline where a boat lands
  2. system of tubes or poles used to support people and material

Cross Translation:
FromToVia
steiger landing-stage; pier débarcadère — marine|fr Espèce de cale, de jetée qui, du rivage, s’avance un peu dans la mer et qu’on nomme également embarcadère, parce qu’elle est destinée à servir à l’embarquement comme au débarquement.

steiger vorm van steigeren:

steigeren werkwoord (steiger, steigert, steigerde, steigerden, gesteigerd)

  1. steigeren (bokkig zijn; bokken)
    to be surly
    • be surly werkwoord (is surly, being surly)

Conjugations for steigeren:

o.t.t.
  1. steiger
  2. steigert
  3. steigert
  4. steigeren
  5. steigeren
  6. steigeren
o.v.t.
  1. steigerde
  2. steigerde
  3. steigerde
  4. steigerden
  5. steigerden
  6. steigerden
v.t.t.
  1. heb gesteigerd
  2. hebt gesteigerd
  3. heeft gesteigerd
  4. hebben gesteigerd
  5. hebben gesteigerd
  6. hebben gesteigerd
v.v.t.
  1. had gesteigerd
  2. had gesteigerd
  3. had gesteigerd
  4. hadden gesteigerd
  5. hadden gesteigerd
  6. hadden gesteigerd
o.t.t.t.
  1. zal steigeren
  2. zult steigeren
  3. zal steigeren
  4. zullen steigeren
  5. zullen steigeren
  6. zullen steigeren
o.v.t.t.
  1. zou steigeren
  2. zou steigeren
  3. zou steigeren
  4. zouden steigeren
  5. zouden steigeren
  6. zouden steigeren
en verder
  1. ben gesteigerd
  2. bent gesteigerd
  3. is gesteigerd
  4. zijn gesteigerd
  5. zijn gesteigerd
  6. zijn gesteigerd
diversen
  1. steiger!
  2. steigert!
  3. gesteigerd
  4. steigerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor steigeren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
be surly bokken; bokkig zijn; fel reageren; steigeren

Verwante woorden van "steigeren":


Wiktionary: steigeren

steigeren
verb
  1. prance
  2. of a horse
  3. to rise on the hind legs