Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
herald
|
|
aankondiger; aanwijzing; heraut; voorbode; voorloper; voorteken
|
light
|
|
lichtje
|
open
|
|
vrije ruimten
|
put on
|
|
aanstellerij; toneel
|
start
|
|
aanvang; aanzet; begin; initiatief; inzet; opening; start
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
begin
|
aanvangen; beginnen; inluiden; starten; van start gaan
|
aanbinden; aanbreken; aanknopen; beginnen; een begin nemen; engageren; erbij betrekken; intreden; inviteren; inzetten; op gang komen; uitnodigen
|
bring up
|
aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
|
aankaarten; aansnijden; aanvoeren; braken; entameren; grootbrengen; kotsen; omhooghalen; op tafel leggen; ophalen; opperen; opvoeden; opwerpen; overgeven; spugen; spuwen; te berde brengen; ter sprake brengen; uitbraken; voorleiden; vormen
|
broach
|
aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
|
aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
|
broach a subject
|
aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
|
aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
|
commence
|
aanvangen; beginnen; starten; van start gaan
|
aanbreken; beginnen; een begin nemen; intreden; inzetten; op gang komen
|
connect
|
aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten
|
aan elkaar bevestigen; aan elkaar knopen; aaneenschakelen; aanhaken; aankoppelen; aansluiten; bevestigen; bijeen voegen; combineren; doorverbinden; ergens aan bevestigen; ineensluiten; knopen; koppelen; onderling verbinden; paren; relateren; samenkoppelen; samenvoegen; van verband voorzien; vasthaken; vastkoppelen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verbinding maken
|
cut into
|
aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
|
aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
|
herald
|
beginnen; inluiden; starten
|
|
light
|
aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten
|
aanmaken; aansteken; aanstrijken; beschijnen; doen branden; doen ontvlammen; licht aansteken; lichter worden van kleur; ontsteken; oplichten; verlichten; vuur maken; vuurmaken
|
open
|
beginnen; inluiden; starten
|
aanbreken; beginnen; een begin nemen; inleiden; losgaan; loskrijgen; ontgrendelen; ontsluiten; open krijgen; opendoen; opendraaien; openen; opengaan; opengooien; openklappen; openmaken; openslaan; openwerpen
|
put forward
|
aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
|
aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; naar voren brengen; op tafel leggen; opperen; opwerpen; poneren; stellen; te berde brengen; ter sprake brengen
|
put on
|
aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten
|
aandoen; aankleden; aanmaken; aantrekken; licht aansteken; omdoen; onderbinden; ontsteken; voorbinden; voordoen
|
put on the table
|
aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
|
aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
|
ring in
|
beginnen; inluiden; starten
|
|
set in motion
|
aanvangen; beginnen; starten; van start gaan
|
beroeren; bewegen; in beweging brengen
|
set up
|
aanvangen; beginnen; starten; van start gaan
|
aanbrengen; aanleggen; bouwen; construeren; inrichten; installeren; monteren en aansluiten; oprichten; optrekken; overeindzetten; plaatsen; plannen
|
start
|
aandoen; aanmaken; aanvangen; aanzetten; beginnen; inluiden; inschakelen; starten; van start gaan
|
aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; afreizen; beginnen; een begin nemen; heengaan; inleiden; intreden; inzetten; lanceren; omhoogkomen; ondernemen; op de markt brengen; op gang komen; openen; opstarten; opstijgen; opvliegen; uitgeven; van wal gaan; van wal steken; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
|
start to
|
aanvangen; beginnen; starten; van start gaan
|
|
strike up
|
aanvangen; beginnen; starten; van start gaan
|
opspelen; opspelen kaartspel
|
switch on
|
aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten
|
aandoen; aandraaien; inschakelen
|
take off
|
aanvangen; beginnen; starten; van start gaan
|
aanbreken; afdoen; afhandelen; afreizen; afsteken; afvaren; beginnen; beslechten; de hoogte ingaan; een begin nemen; heengaan; in de lucht omhoogstijgen; intreden; inzetten; kopiëren; nabootsen; namaken; omhoogkomen; ontkleden; op gang komen; opstappen; opstijgen; opvliegen; smeren; stijgen; twist uit de weg ruimen; uitdoen; uitkleden; uittrekken; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken; wegvaren
|
take on
|
aanvangen; beginnen; starten; van start gaan
|
aanbinden; aanknopen; aannemen; aanpakken; aanvaarden; accepteren; beginnen; onderhanden nemen; op zich nemen; van plan zijn
|
turn on
|
aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten
|
aandoen; aandraaien; inschakelen; ontsluiten; opendraaien; openen
|
undertake
|
aanvangen; beginnen; starten; van start gaan
|
aangaan; ondernemen
|
-
|
beginnen
|
|
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
open
|
|
benaderbaar; eerlijk; frank; genaakbaar; gulweg; niet dicht; onbedekt; onbewimpeld; onomwonden; onoverdekt; onverholen; onverhuld; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; rechttoe; ronduit; toegankelijk; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
put on
|
|
aangedaan; aangezet; ingeschakeld
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
light
|
|
licht; lichtwegend; loszinnig; niet donker; vederlicht
|
set up
|
|
gesticht; opgericht
|