Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. spoken:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor spookten (Nederlands) in het Engels

spoken:

spoken werkwoord (spook, spookt, spookte, spookten, gespookt)

  1. spoken
    to haunt
    • haunt werkwoord (haunts, haunted, haunting)

Conjugations for spoken:

o.t.t.
  1. spook
  2. spookt
  3. spookt
  4. spoken
  5. spoken
  6. spoken
o.v.t.
  1. spookte
  2. spookte
  3. spookte
  4. spookten
  5. spookten
  6. spookten
v.t.t.
  1. heb gespookt
  2. hebt gespookt
  3. heeft gespookt
  4. hebben gespookt
  5. hebben gespookt
  6. hebben gespookt
v.v.t.
  1. had gespookt
  2. had gespookt
  3. had gespookt
  4. hadden gespookt
  5. hadden gespookt
  6. hadden gespookt
o.t.t.t.
  1. zal spoken
  2. zult spoken
  3. zal spoken
  4. zullen spoken
  5. zullen spoken
  6. zullen spoken
o.v.t.t.
  1. zou spoken
  2. zou spoken
  3. zou spoken
  4. zouden spoken
  5. zouden spoken
  6. zouden spoken
en verder
  1. ben gespookt
  2. bent gespookt
  3. is gespookt
  4. zijn gespookt
  5. zijn gespookt
  6. zijn gespookt
diversen
  1. spook!
  2. spookt!
  3. gespookt
  4. spokend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

spoken [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de spoken (schimmen)
    the ghosts
    • ghosts [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor spoken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ghosts schimmen; spoken
haunt sluiphol
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
haunt spoken achternazitten; achtervolgen; najagen; nastreven; nazitten; trachten te verkrijgen; vervolgen; volgen

Verwante woorden van "spoken":


Wiktionary: spoken

spoken
verb
  1. intr|nld rondwaren, dolen als een spook