Nederlands

Uitgebreide vertaling voor spits (Nederlands) in het Engels

spits:

spits [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de spits (centrumspits)
    the vertex; the tip; the apex; the summit; the crest
    • vertex [the ~] zelfstandig naamwoord
    • tip [the ~] zelfstandig naamwoord
    • apex [the ~] zelfstandig naamwoord
    • summit [the ~] zelfstandig naamwoord
    • crest [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de spits (spitsuur)
    the rush hour; the peak hour
  3. de spits (vleugelspeler; rechtsbuiten; buitenspeler; linksbuiten; flankspeler)
    the flank guard; the winger; the wingplayer; the right-winger; the wing-player; the outside left; the outside right; the left winger

spits bijvoeglijk naamwoord

  1. spits (spitsvormig; puntig; toegespitst; spitsig)
    pointed; sharp
  2. spits (kien; slim; pienter; uitgekookt; bijdehand)
    keen; sharp
    • keen bijvoeglijk naamwoord
    • sharp bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor spits:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apex centrumspits; spits hoogst haalbare; hoogtepunt; piek; summum; top; toppunt
crest centrumspits; spits bergspits; dakvorst; hanenkam; helmbos; heuvelkam; heuvelrug; heuveltop; hoogst haalbare; hoogste punt; kruin; kuif; nok; schuimkop; top; vederbos
flank guard buitenspeler; flankspeler; linksbuiten; rechtsbuiten; spits; vleugelspeler
left winger buitenspeler; flankspeler; linksbuiten; rechtsbuiten; spits; vleugelspeler
outside left buitenspeler; flankspeler; linksbuiten; rechtsbuiten; spits; vleugelspeler
outside right buitenspeler; flankspeler; linksbuiten; rechtsbuiten; spits; vleugelspeler
peak hour spits; spitsuur piekuur; topuur
right-winger buitenspeler; flankspeler; linksbuiten; rechtsbuiten; spits; vleugelspeler
rush hour spits; spitsuur
summit centrumspits; spits bergtop; climax; hoogst haalbare; hoogtepunt; piek; summum; top; toppunt; zenit
tip centrumspits; spits aanwijzing; fooi; hoogst haalbare; punt; spoor; tip; top; topje; uiteinde; vingerwenk; vingerwijzing; wenk
vertex centrumspits; spits hoekpunt; hoogst haalbare; top
wing-player buitenspeler; flankspeler; linksbuiten; rechtsbuiten; spits; vleugelspeler
winger buitenspeler; flankspeler; linksbuiten; rechtsbuiten; spits; vleugelspeler buitenspeler; speler buitenshuis
wingplayer buitenspeler; flankspeler; linksbuiten; rechtsbuiten; spits; vleugelspeler
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
keen bijdehand; kien; pienter; slim; spits; uitgekookt begerig; briljant; fervent; gevat; gretig; happig; ingenieus; knap; kundig; kunstig; messcherp; scherp; scherpzinnig; schrander; slim; snedig; uitgeslapen; vaardig; verlekkerd; vindingrijk; vurig
pointed puntig; scherp; spits; spitsig; spitsvormig; toegespitst krachtig; messcherp; nadrukkelijk; scherp
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sharp bijdehand; kien; pienter; puntig; scherp; slim; spits; spitsig; spitsvormig; toegespitst; uitgekookt achterbaks; adrem; bijdehand; bitter; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gevat; gewiekst; giftig; gluiperig; intelligent; kwaad; leep; listig; messcherp; nijdig; op afgebeten toon; pienter; puntig; raak; scherp; scherp gepunt; scherpgerand; schrander; schril; slinks; sluw; snedig; snijdend; snood; snugger; stiekem; uitgekookt; uitgeslapen; vlijmend; vlijmscherp; woedend; zeer boos

Verwante woorden van "spits":


Wiktionary: spits

spits
adjective
  1. quick-witted and alert
noun
  1. sharp point or pointed end
  2. most central of the strikers
  3. botany: end of leaf
  4. pointed end
  5. in geometry: topmost vertex of a cone or pyramid
  6. highest point
  7. tall, sharp and craggy rock or mountain
  8. thin, pointed, projecting part
  9. times of day when traffic jams are commonplace, principally due to commuting
  10. tapering architectural structure
  11. peak, top of mountain

Cross Translation:
FromToVia
spits peak Spitze — der oberste, schmal zulaufende Teil eines Gegenstandes oder einer Formation
spits striker; forward; attacker StürmerSport: ein Offensivspieler, dessen Hauptaufgabe darin besteht, Tore zu schießen.
spits sharp spitz — die Fähigkeit habend, schneiden zu können; scharf
spits peak; point; summit; tip; apex; highlight; zenith; acme; end; ending; conclusion; finish; termination boutpartie extrême d’une chose.
spits peak; point; summit; tip; apex; highlight; zenith; acme; climax; culmination cime — La partie la plus haute d’une montagne, d’un rocher, d’un arbre, etc.
spits peak; point; summit; tip; apex; highlight; zenith; acme pointeextrémité piquante et aiguë de quelque chose que ce être.
spits pointed; sharp; keen pointu — Qui se termine en pointe

spit:

spit [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het spit
    the lumbago; the backache; the pain in the back

Vertaal Matrix voor spit:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
backache spit rugpijn
lumbago spit
pain in the back spit

Verwante woorden van "spit":


Wiktionary: spit

spit
noun
  1. a rod on which meat is grilled/broiled

Cross Translation:
FromToVia
spit spit Spieß — ein Besteck zum durchstoßen („aufspießen“) von Nahrung

spits vorm van spitsen:

spitsen werkwoord (spits, spitst, spitsde, spitsden, gespitst)

  1. spitsen
    to point
    • point werkwoord (points, pointed, pointing)

Conjugations for spitsen:

o.t.t.
  1. spits
  2. spitst
  3. spitst
  4. spitsen
  5. spitsen
  6. spitsen
o.v.t.
  1. spitsde
  2. spitsde
  3. spitsde
  4. spitsden
  5. spitsden
  6. spitsden
v.t.t.
  1. heb gespitst
  2. hebt gespitst
  3. heeft gespitst
  4. hebben gespitst
  5. hebben gespitst
  6. hebben gespitst
v.v.t.
  1. had gespitst
  2. had gespitst
  3. had gespitst
  4. hadden gespitst
  5. hadden gespitst
  6. hadden gespitst
o.t.t.t.
  1. zal spitsen
  2. zult spitsen
  3. zal spitsen
  4. zullen spitsen
  5. zullen spitsen
  6. zullen spitsen
o.v.t.t.
  1. zou spitsen
  2. zou spitsen
  3. zou spitsen
  4. zouden spitsen
  5. zouden spitsen
  6. zouden spitsen
en verder
  1. ben gespitst
  2. bent gespitst
  3. is gespitst
  4. zijn gespitst
  5. zijn gespitst
  6. zijn gespitst
diversen
  1. spits!
  2. spitst!
  3. gespitst
  4. spitsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

spitsen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de spitsen (spitsuren)
    the rush hours; the peak hours

Vertaal Matrix voor spitsen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
peak hours spitsen; spitsuren
point point; pointe; punt
rush hours spitsen; spitsuren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
point spitsen aanduiden; aangeven; aanwijzen; attenderen; iets aanwijzen; indiceren; wijzen; wijzen naar

Verwante woorden van "spitsen":