Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor spatje (Nederlands) in het Engels
spatje:
Vertaal Matrix voor spatje:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
blot | moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje | |
dirt-mark | moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje | |
spatter | moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje | |
speck | moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje | spikkel |
spot | moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje | plekje; puist; pukkel; reclamespot; smet; spot; vlek |
stain | moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje | beits; schandmerk; schandvlek; smet; vlek; vuile plek |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
blot | bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen; kladderen; kliederen; klodderen | |
spatter | spatten; spetteren | |
spot | ontdekken; ontwaren; opsporen | |
stain | afgeven; beitsen; besmeuren; bevlekken; bezoedelen; smetten; vlekken |
Verwante woorden van "spatje":
spatje vorm van spat:
Vertaal Matrix voor spat:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
blot | moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje | |
dirt-mark | moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje | |
spatter | moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje | |
speck | moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje | spikkel |
splash | spat; spatter | plens; plons; scheutje |
spot | moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje | plekje; puist; pukkel; reclamespot; smet; spot; vlek |
stain | moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje | beits; schandmerk; schandvlek; smet; vlek; vuile plek |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
blot | bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen; kladderen; kliederen; klodderen | |
spatter | spatten; spetteren | |
splash | klateren; klotsen; opspatten; plonzen; spatten; spetteren | |
spot | ontdekken; ontwaren; opsporen | |
stain | afgeven; beitsen; besmeuren; bevlekken; bezoedelen; smetten; vlekken |