Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor sneeuw (Nederlands) in het Engels
sneeuw:
-
de sneeuw (sneeuwbui)
Vertaal Matrix voor sneeuw:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
snow | sneeuw; sneeuwbui | |
snowfall | sneeuw; sneeuwbui | sneeuwval |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
snow | sneeuwen |
Verwante definities voor "sneeuw":
sneeuw vorm van sneeuwen:
-
sneeuwen
Conjugations for sneeuwen:
o.t.t.
- sneeuw
- sneeuwt
- sneeuwt
- sneeuwen
- sneeuwen
- sneeuwen
o.v.t.
- sneeuwde
- sneeuwde
- sneeuwde
- sneeuwden
- sneeuwden
- sneeuwden
v.t.t.
- heb gesneeuwd
- hebt gesneeuwd
- heeft gesneeuwd
- hebben gesneeuwd
- hebben gesneeuwd
- hebben gesneeuwd
v.v.t.
- had gesneeuwd
- had gesneeuwd
- had gesneeuwd
- hadden gesneeuwd
- hadden gesneeuwd
- hadden gesneeuwd
o.t.t.t.
- zal sneeuwen
- zult sneeuwen
- zal sneeuwen
- zullen sneeuwen
- zullen sneeuwen
- zullen sneeuwen
o.v.t.t.
- zou sneeuwen
- zou sneeuwen
- zou sneeuwen
- zouden sneeuwen
- zouden sneeuwen
- zouden sneeuwen
en verder
- ben gesneeuwd
- bent gesneeuwd
- is gesneeuwd
- zijn gesneeuwd
- zijn gesneeuwd
- zijn gesneeuwd
diversen
- sneeuw!
- sneeuwt!
- gesneeuwd
- sneeuwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor sneeuwen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
snow | sneeuw; sneeuwbui | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
snow | sneeuwen |