Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. sneeuw:
  2. sneeuwen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor sneeuw (Nederlands) in het Engels

sneeuw:

sneeuw [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de sneeuw (sneeuwbui)
    the snow; the snowfall
    – precipitation falling from clouds in the form of ice crystals 1
    • snow [the ~] zelfstandig naamwoord
    • snowfall [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor sneeuw:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
snow sneeuw; sneeuwbui
snowfall sneeuw; sneeuwbui sneeuwval
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
snow sneeuwen

Verwante definities voor "sneeuw":

  1. water dat als witte vlokken uit de lucht valt2
    • er lag een dik pak sneeuw2

Wiktionary: sneeuw

sneeuw
noun
  1. precipitation
  2. TV noise

Cross Translation:
FromToVia
sneeuw snow Schnee — das zufällige, elektrische Rauschen in Fernsehbildern
sneeuw snow Schnee — Niederschlag in Form von Eiskristallen
sneeuw snow neige — Gouttes d’eau cristallisées par le froid, agglomérées en flocons

sneeuw vorm van sneeuwen:

sneeuwen werkwoord (sneeuw, sneeuwt, sneeuwde, sneeuwden, gesneeuwd)

  1. sneeuwen
    to snow
    • snow werkwoord (snows, snowed, snowing)

Conjugations for sneeuwen:

o.t.t.
  1. sneeuw
  2. sneeuwt
  3. sneeuwt
  4. sneeuwen
  5. sneeuwen
  6. sneeuwen
o.v.t.
  1. sneeuwde
  2. sneeuwde
  3. sneeuwde
  4. sneeuwden
  5. sneeuwden
  6. sneeuwden
v.t.t.
  1. heb gesneeuwd
  2. hebt gesneeuwd
  3. heeft gesneeuwd
  4. hebben gesneeuwd
  5. hebben gesneeuwd
  6. hebben gesneeuwd
v.v.t.
  1. had gesneeuwd
  2. had gesneeuwd
  3. had gesneeuwd
  4. hadden gesneeuwd
  5. hadden gesneeuwd
  6. hadden gesneeuwd
o.t.t.t.
  1. zal sneeuwen
  2. zult sneeuwen
  3. zal sneeuwen
  4. zullen sneeuwen
  5. zullen sneeuwen
  6. zullen sneeuwen
o.v.t.t.
  1. zou sneeuwen
  2. zou sneeuwen
  3. zou sneeuwen
  4. zouden sneeuwen
  5. zouden sneeuwen
  6. zouden sneeuwen
en verder
  1. ben gesneeuwd
  2. bent gesneeuwd
  3. is gesneeuwd
  4. zijn gesneeuwd
  5. zijn gesneeuwd
  6. zijn gesneeuwd
diversen
  1. sneeuw!
  2. sneeuwt!
  3. gesneeuwd
  4. sneeuwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor sneeuwen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
snow sneeuw; sneeuwbui
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
snow sneeuwen

Wiktionary: sneeuwen

sneeuwen
verb
  1. het vallen van hemelwater onder de vorm van sneeuwvlokken
sneeuwen
verb
  1. have snow fall from the sky

Cross Translation:
FromToVia
sneeuwen snow schneienmeist unpersönlich: in Form von Schneeflocken vom Himmel fallen
sneeuwen snow neigertomber des nuages, parler de la neige.

Verwante vertalingen van sneeuw