Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. snauwend:
  2. snauwen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor snauwend (Nederlands) in het Engels

snauwend:

snauwend bijvoeglijk naamwoord

  1. snauwend (wrevelig; kortaf; korzelig)
    snappy; abrupt; snarling

Vertaal Matrix voor snauwend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
snarling gegrom
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abrupt kortaf; korzelig; snauwend; wrevelig abrupt; bruusk; eensklaps; ineens; kortaf; nors; onverhoeds; onverwacht; onverwachts; onvoorzien; onzacht; opeens; plots; plotseling; plotsklaps
snappy kortaf; korzelig; snauwend; wrevelig bits; fel; flitsend; hanig; hip; kattig; onvriendelijk; pinnig; scherp; snauwerig; snel; snibbig; spinnig; trendy; vinnig; vlijmend; vlot
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
snarling kortaf; korzelig; snauwend; wrevelig

snauwend vorm van snauwen:

snauwen werkwoord (snauw, snauwt, snauwde, snauwden, gesnauwd)

  1. snauwen (grauwen)
    to snarl; to growl
    • snarl werkwoord (snarls, snarled, snarling)
    • growl werkwoord (growls, growled, growling)
  2. snauwen (toesnauwen; afsnauwen; afblaffen; afbekken)
    to snarl; snipe; to snap; to shout down; shout at
    • snarl werkwoord (snarls, snarled, snarling)
    • snipe werkwoord
    • snap werkwoord (snaps, snapped, snapping)
    • shout down werkwoord (shouts down, shouted down, shouting down)
    • shout at werkwoord
  3. snauwen (toesnauwen; afsnauwen; afblaffen; toebijten; afbekken)
    to snarl at; to snap at; to growl at
    • snarl at werkwoord (snarls at, snarled at, snarling at)
    • snap at werkwoord (snaps at, snapped at, snapping at)
    • growl at werkwoord (growls at, growled at, growling at)

Conjugations for snauwen:

o.t.t.
  1. snauw
  2. snauwt
  3. snauwt
  4. snauwen
  5. snauwen
  6. snauwen
o.v.t.
  1. snauwde
  2. snauwde
  3. snauwde
  4. snauwden
  5. snauwden
  6. snauwden
v.t.t.
  1. heb gesnauwd
  2. hebt gesnauwd
  3. heeft gesnauwd
  4. hebben gesnauwd
  5. hebben gesnauwd
  6. hebben gesnauwd
v.v.t.
  1. had gesnauwd
  2. had gesnauwd
  3. had gesnauwd
  4. hadden gesnauwd
  5. hadden gesnauwd
  6. hadden gesnauwd
o.t.t.t.
  1. zal snauwen
  2. zult snauwen
  3. zal snauwen
  4. zullen snauwen
  5. zullen snauwen
  6. zullen snauwen
o.v.t.t.
  1. zou snauwen
  2. zou snauwen
  3. zou snauwen
  4. zouden snauwen
  5. zouden snauwen
  6. zouden snauwen
en verder
  1. ben gesnauwd
  2. bent gesnauwd
  3. is gesnauwd
  4. zijn gesnauwd
  5. zijn gesnauwd
  6. zijn gesnauwd
diversen
  1. snauw!
  2. snauwt!
  3. gesnauwd
  4. snauwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor snauwen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
growl grauw; grom; snauw
snap biscuit; biscuitje; kaakje; koek; koekje
snarl grauw; grom; snauw
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
growl grauwen; snauwen grommen; knorren; knorrend geluid maken
growl at afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen
shout at afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toesnauwen
shout down afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toesnauwen overschreeuwen
snap afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toesnauwen dichtbijten; een knippend geluid maken; exploderen; fladderen; happen; klappen; knakken; knappen; ontploffen; springen; toebijten; toehappen; toesnauwen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uitlijnen; wapperen
snap at afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen
snarl afbekken; afblaffen; afsnauwen; grauwen; snauwen; toesnauwen grommen; knorren; knorrend geluid maken
snarl at afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen
snipe afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toesnauwen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
snap attractief; elegant; fraai; goed ogend; gracieus; knap; mooi; sierlijk; welgevallig

Verwante woorden van "snauwen":


Wiktionary: snauwen

snauwen
verb
  1. to say abruptly or sharply

Cross Translation:
FromToVia
snauwen growl; snarl grogner — Faire entendre son cri, en parlant du loup ou du chien