Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor snauwend (Nederlands) in het Engels
snauwend:
Vertaal Matrix voor snauwend:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
snarling | gegrom | |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
abrupt | kortaf; korzelig; snauwend; wrevelig | abrupt; bruusk; eensklaps; ineens; kortaf; nors; onverhoeds; onverwacht; onverwachts; onvoorzien; onzacht; opeens; plots; plotseling; plotsklaps |
snappy | kortaf; korzelig; snauwend; wrevelig | bits; fel; flitsend; hanig; hip; kattig; onvriendelijk; pinnig; scherp; snauwerig; snel; snibbig; spinnig; trendy; vinnig; vlijmend; vlot |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
snarling | kortaf; korzelig; snauwend; wrevelig |
snauwend vorm van snauwen:
Conjugations for snauwen:
o.t.t.
- snauw
- snauwt
- snauwt
- snauwen
- snauwen
- snauwen
o.v.t.
- snauwde
- snauwde
- snauwde
- snauwden
- snauwden
- snauwden
v.t.t.
- heb gesnauwd
- hebt gesnauwd
- heeft gesnauwd
- hebben gesnauwd
- hebben gesnauwd
- hebben gesnauwd
v.v.t.
- had gesnauwd
- had gesnauwd
- had gesnauwd
- hadden gesnauwd
- hadden gesnauwd
- hadden gesnauwd
o.t.t.t.
- zal snauwen
- zult snauwen
- zal snauwen
- zullen snauwen
- zullen snauwen
- zullen snauwen
o.v.t.t.
- zou snauwen
- zou snauwen
- zou snauwen
- zouden snauwen
- zouden snauwen
- zouden snauwen
en verder
- ben gesnauwd
- bent gesnauwd
- is gesnauwd
- zijn gesnauwd
- zijn gesnauwd
- zijn gesnauwd
diversen
- snauw!
- snauwt!
- gesnauwd
- snauwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze