Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. slip:
  2. slippen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor slip (Nederlands) in het Engels

slip:

slip [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de slip (onderbroek; slipje)
    the slip; the knickers; the underpants; the panties; the petticoat
    • slip [the ~] zelfstandig naamwoord
    • knickers [the ~] zelfstandig naamwoord
    • underpants [the ~] zelfstandig naamwoord
    • panties [the ~] zelfstandig naamwoord
    • petticoat [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor slip:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
knickers onderbroek; slip; slipje broekje; korte broek; onderbroeken; slipjes
panties onderbroek; slip; slipje broekje; damesondergoed; korte broek; lingerie; onderbroeken; slipjes
petticoat onderbroek; slip; slipje onderjurk; onderrok
slip onderbroek; slip; slipje abuis; blunder; domheid; dwaling; flater; fout; giller; glooiing; glooiingshoek; misgreep; misslag; onderjurk; overtrek; spreekfout; vergissing; verspreking
underpants onderbroek; slip; slipje
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
slip floepen; glibberen; glijden; glippen; onderuitgaan; ontglippen; ontschieten; ontvallen; per ongeluk zeggen; slippen; strompelen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegglippen; wegschieten

Verwante woorden van "slip":


Wiktionary: slip

slip
plural
  1. male underwear
noun
  1. bottom part of shirt
  2. out of control sliding motion
  3. act of slipping
  4. women’s undergarment

slippen:

slippen werkwoord (slip, slipt, slipte, slipten, geslipt)

  1. slippen (uitglijden)
    to slip; to skid; to slide; to slither; to glide; to slip up; to skim
    • slip werkwoord (slips, slipped, slipping)
    • skid werkwoord (skids, skidded, skidding)
    • slide werkwoord (slides, slid, sliding)
    • slither werkwoord (slithers, slithered, slithering)
    • glide werkwoord (glides, glided, gliding)
    • slip up werkwoord (slips up, slipped up, slipping up)
    • skim werkwoord (skims, skimmed, skimming)
  2. slippen (onderuitgaan; uitschuiven; uitglibberen; )
    to slip; to topple over; to postpone; to fall over; to trip; to delay; to fall flat
    • slip werkwoord (slips, slipped, slipping)
    • topple over werkwoord (topples over, toppled over, toppling over)
    • postpone werkwoord (postpones, postponed, postponing)
    • fall over werkwoord (falls over, fell over, falling over)
    • trip werkwoord (trips, tripped, tripping)
    • delay werkwoord (delaies, delayed, delaying)
    • fall flat werkwoord (falls flat, fell flat, falling flat)

Conjugations for slippen:

o.t.t.
  1. slip
  2. slipt
  3. slipt
  4. slippen
  5. slippen
  6. slippen
o.v.t.
  1. slipte
  2. slipte
  3. slipte
  4. slipten
  5. slipten
  6. slipten
v.t.t.
  1. heb geslipt
  2. hebt geslipt
  3. heeft geslipt
  4. hebben geslipt
  5. hebben geslipt
  6. hebben geslipt
v.v.t.
  1. had geslipt
  2. had geslipt
  3. had geslipt
  4. hadden geslipt
  5. hadden geslipt
  6. hadden geslipt
o.t.t.t.
  1. zal slippen
  2. zult slippen
  3. zal slippen
  4. zullen slippen
  5. zullen slippen
  6. zullen slippen
o.v.t.t.
  1. zou slippen
  2. zou slippen
  3. zou slippen
  4. zouden slippen
  5. zouden slippen
  6. zouden slippen
en verder
  1. ben geslipt
  2. bent geslipt
  3. is geslipt
  4. zijn geslipt
  5. zijn geslipt
  6. zijn geslipt
diversen
  1. slip!
  2. slipt!
  3. geslipt
  4. slippend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

slippen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het slippen
    the skidding; the slipping

Vertaal Matrix voor slippen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
delay onderbreking; oponthoud; respijt; uitstel; verlet; vertraging
glide glijvlucht; vlucht met een zweefvliegtuig; zweefvlucht
skidding slippen uitglijden
slide dia; glijbaan; glijplank; roetsjbaan
slip abuis; blunder; domheid; dwaling; flater; fout; giller; glooiing; glooiingshoek; misgreep; misslag; onderbroek; onderjurk; overtrek; slip; slipje; spreekfout; vergissing; verspreking
slipping slippen begaan van een blunder; blunderen; onderuitgaan; uitglijden
trip dagreis; dagtocht; excursie; gang; reis; rit; rondreis; rondrit; tocht; tochtje; toer; toertje; tour; tournee; trip; uitje; uitstapje
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
delay onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten aarzelen; dralen; drentelen; druilen; dubben; hannesen; ophouden; talmen; temporiseren; teuten; treuzelen; vertragen; weifelen; zaniken; zeiken; zeuren
fall flat onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten afgaan; falen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; stranden; verkeerd lopen
fall over onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten omrollen; omvallen; omvervallen
glide slippen; uitglijden zweefvliegen
postpone onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten afblazen; afgelasten; afzeggen; opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven
skid slippen; uitglijden
skim slippen; uitglijden afromen; afschuimen; afspanen; een blik werpen; kort knippen; kort maken; korten
slide slippen; uitglijden glijden; roetsjen
slip onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten floepen; glibberen; glijden; glippen; ontglippen; ontschieten; ontvallen; per ongeluk zeggen; strompelen; wegglippen
slip up slippen; uitglijden
slither slippen; uitglijden
topple over onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten omgooien; omkiepen; omkieperen; omvergooien; omverwerpen; omwerpen
trip onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten met trippelpasjes lopen; met vlugge pasjes gaan; strompelen; struikelen; trippelen

Verwante woorden van "slippen":


Verwante definities voor "slippen":

  1. greep op het wegdek verliezen en daardoor niet meer rechtdoor rijden1
    • de auto slipte op de gladde brug en dook de sloot in1

Wiktionary: slippen

slippen
verb
  1. door gladheid over de weg schuiven
slippen
verb
  1. to slide in an uncontrolled manner
  2. to skid
  3. to lose one's traction

Computer vertaling door derden: