Nederlands
Uitgebreide vertaling voor schok (Nederlands) in het Engels
schok:
-
de schok (schokkende beweging; stoot; hort)
Vertaal Matrix voor schok:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
shake | hort; schok; schokkende beweging; stoot | bibberen; milkshake; rillen; tremor; triller; trilling |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
shake | beven; bibberen; heen en weer bewegen; laten schrikken; omschudden; rillen; schokken; schudden; sidderen; trillen; vibreren |
Verwante woorden van "schok":
schok vorm van schokken:
-
het schokken (horten)
-
schokken (laten schrikken)
-
schokken (aanstoot geven; shockeren; choqueren)
to shock; to scandalize; to give offence; to annoy; be annoying; to scandalise-
be annoying werkwoord
Conjugations for schokken:
o.t.t.
- schok
- schokt
- schokt
- schokken
- schokken
- schokken
o.v.t.
- schokte
- schokte
- schokte
- schokten
- schokten
- schokten
v.t.t.
- heb geschokt
- hebt geschokt
- heeft geschokt
- hebben geschokt
- hebben geschokt
- hebben geschokt
v.v.t.
- had geschokt
- had geschokt
- had geschokt
- hadden geschokt
- hadden geschokt
- hadden geschokt
o.t.t.t.
- zal schokken
- zult schokken
- zal schokken
- zullen schokken
- zullen schokken
- zullen schokken
o.v.t.t.
- zou schokken
- zou schokken
- zou schokken
- zouden schokken
- zouden schokken
- zouden schokken
en verder
- ben geschokt
- bent geschokt
- is geschokt
- zijn geschokt
- zijn geschokt
- zijn geschokt
diversen
- schok!
- schokt!
- geschokt
- schokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze