Nederlands
Uitgebreide vertaling voor samentrekken (Nederlands) in het Engels
samentrekken:
-
samentrekken (contracteren)
-
samentrekken (verschrompelen; slinken; indrogen; schrompelen)
Conjugations for samentrekken:
o.t.t.
- trek samen
- trekt samen
- trekt samen
- trekken samen
- trekken samen
- trekken samen
v.t.t.
- heb samengetrokken
- hebt samengetrokken
- heeft samengetrokken
- hebben samengetrokken
- hebben samengetrokken
- hebben samengetrokken
v.v.t.
- had samengetrokken
- had samengetrokken
- had samengetrokken
- hadden samengetrokken
- hadden samengetrokken
- hadden samengetrokken
o.t.t.t.
- zal samentrekken
- zult samentrekken
- zal samentrekken
- zullen samentrekken
- zullen samentrekken
- zullen samentrekken
o.v.t.t.
- zou samentrekken
- zou samentrekken
- zou samentrekken
- zouden samentrekken
- zouden samentrekken
- zouden samentrekken
en verder
- ben samengetrokken
- bent samengetrokken
- is samengetrokken
- zijn samengetrokken
- zijn samengetrokken
- zijn samengetrokken
diversen
- trek samen!
- trekt samen!
- samengetrokken
- samentrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor samentrekken:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
contract | aanvraag; contract; overeenkomst; taak | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
contract | contracteren; samentrekken | contract aangaan; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen |
shrivel up | indrogen; samentrekken; schrompelen; slinken; verschrompelen | ineenkrimpen; ineenschrompelen; inkrimpen; krimpen; schrompelen; slinken |
wither | indrogen; samentrekken; schrompelen; slinken; verschrompelen | kwijnen; verdorren; verkommeren; verkwijnen; verleppen; versterven; verwelken; wegkwijnen; wegslinken |
Wiktionary: samentrekken
samentrekken
Cross Translation:
verb
samentrekken
-
in elkaar trekken
- samentrekken → contract
verb
-
to tighten one's muscles
-
to flinch as if in pain
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• samentrekken | → tense; tense up | ↔ crisper — Contracter. |
• samentrekken | → drag; carry away; foster; carry; bring; bring away; pull; draw; coach; train | ↔ entraîner — traîner avec soi, après soi. |
• samentrekken | → retighten | ↔ resserrer — serrer davantage. |