Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. rondtrekken:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor rondtrekken (Nederlands) in het Engels

rondtrekken:

rondtrekken werkwoord (trek rond, trekt rond, trok rond, trokken rond, rondgetrokken)

  1. rondtrekken
    travel around; to wander about; to travel about; to go about
    • travel around werkwoord
    • wander about werkwoord (wanders about, wandered about, wandering about)
    • travel about werkwoord (travels about, travelled about, travelling about)
    • go about werkwoord (goes about, went about, going about)

Conjugations for rondtrekken:

o.t.t.
  1. trek rond
  2. trekt rond
  3. trekt rond
  4. trekken rond
  5. trekken rond
  6. trekken rond
o.v.t.
  1. trok rond
  2. trok rond
  3. trok rond
  4. trokken rond
  5. trokken rond
  6. trokken rond
v.t.t.
  1. heb rondgetrokken
  2. hebt rondgetrokken
  3. heeft rondgetrokken
  4. hebben rondgetrokken
  5. hebben rondgetrokken
  6. hebben rondgetrokken
v.v.t.
  1. had rondgetrokken
  2. had rondgetrokken
  3. had rondgetrokken
  4. hadden rondgetrokken
  5. hadden rondgetrokken
  6. hadden rondgetrokken
o.t.t.t.
  1. zal rondtrekken
  2. zult rondtrekken
  3. zal rondtrekken
  4. zullen rondtrekken
  5. zullen rondtrekken
  6. zullen rondtrekken
o.v.t.t.
  1. zou rondtrekken
  2. zou rondtrekken
  3. zou rondtrekken
  4. zouden rondtrekken
  5. zouden rondtrekken
  6. zouden rondtrekken
en verder
  1. ben rondgetrokken
  2. bent rondgetrokken
  3. is rondgetrokken
  4. zijn rondgetrokken
  5. zijn rondgetrokken
  6. zijn rondgetrokken
diversen
  1. trek rond!
  2. trekt rond!
  3. rondgetrokken
  4. rondtrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor rondtrekken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
go about rondtrekken
travel about rondtrekken bereizen; reizen; rondreizen; trekken; zwerven
travel around rondtrekken
wander about rondtrekken omzwerven; ronddolen; rondzwerven; zwerven

Wiktionary: rondtrekken

rondtrekken
verb
  1. zonder duidelijk doel van de ene plaats naar de andere gaan
rondtrekken
verb
  1. to travel, to make a trip or voyage
  2. to travel from place to place
  3. to move without purpose or destination