Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. regerend:
  2. regeren:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor regerend (Nederlands) in het Engels

regerend:

regerend bijvoeglijk naamwoord

  1. regerend (heersend)
    reigning; ruling

Vertaal Matrix voor regerend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ruling beslissing; besturen; raadsbesluit; regeren; vonnis
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
reigning heersend; regerend
ruling heersend; regerend

Wiktionary: regerend


Cross Translation:
FromToVia
regerend ruling; ascendant; regnant régnant — Qui régner au moment dont on parle, en parlant des princes souverains, même quand ils ne portent pas le titre de roi.

regerend vorm van regeren:

regeren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. regeren (besturen)
    the governing; the ruling
    • governing [the ~] zelfstandig naamwoord
    • ruling [the ~] zelfstandig naamwoord

regeren werkwoord (regeer, regeert, regeerde, regeerden, geregeerd)

  1. regeren (gezaghebben; overheersen; heersen; macht uitoefenen)
    to reign; to rule; exercise authority; to order; to exert power
    • reign werkwoord (reigns, reigned, reigning)
    • rule werkwoord (rules, ruled, ruling)
    • exercise authority werkwoord
    • order werkwoord (orders, ordered, ordering)
    • exert power werkwoord (exerts power, exerted power, exerting power)

Conjugations for regeren:

o.t.t.
  1. regeer
  2. regeert
  3. regeert
  4. regeren
  5. regeren
  6. regeren
o.v.t.
  1. regeerde
  2. regeerde
  3. regeerde
  4. regeerden
  5. regeerden
  6. regeerden
v.t.t.
  1. ben geregeerd
  2. bent geregeerd
  3. is geregeerd
  4. zijn geregeerd
  5. zijn geregeerd
  6. zijn geregeerd
v.v.t.
  1. was geregeerd
  2. was geregeerd
  3. was geregeerd
  4. waren geregeerd
  5. waren geregeerd
  6. waren geregeerd
o.t.t.t.
  1. zal regeren
  2. zult regeren
  3. zal regeren
  4. zullen regeren
  5. zullen regeren
  6. zullen regeren
o.v.t.t.
  1. zou regeren
  2. zou regeren
  3. zou regeren
  4. zouden regeren
  5. zouden regeren
  6. zouden regeren
en verder
  1. heb geregeerd
  2. hebt geregeerd
  3. heeft geregeerd
  4. hebben geregeerd
  5. hebben geregeerd
  6. hebben geregeerd
diversen
  1. regeer!
  2. regeert!
  3. geregeerd
  4. regerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor regeren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
governing besturen; regeren
order aanwijzing; bestelling; bevel; bevelschrift; bezorging; commando; consigne; decoratie; dienstorder; dwangbevel; ereteken; gebod; instructie; lastbrief; lintje; mandaat; onderscheiding; onderscheidingsteken; opdracht; orde; order; overhandiging; regelmaat; ridderorde; taak; voorschrift; z-volgorde
reign bewind; dynastie; geslacht; regentschap; regeringsstelsel; regime; staatsbestel
rule bewind; dienstvoorschrift; filter; gezag; macht; overheersing; regel; regentschap; regeringsstelsel; regime; reglement; richtlijn; richtsnoer; staatsbestel; stelregel; voorschrift; wetmatigheid
ruling besturen; regeren beslissing; raadsbesluit; vonnis
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
exercise authority gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren
exert power gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren
order gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren aanrukken; aanvoeren; afkondigen; bestellen; bevel voeren over; bevelen; catalogiseren; classificeren; commanderen; decreteren; dicteren; een brief dicteren; gebieden; gelasten; ingeven; leiden; leidinggeven; opdragen; ordenen; orderen; organiseren; rangordenen; rangschikken; regelen; schikken; uitvaardigen; verordenen; verordonneren; voorschrijven
reign gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren heersen; heersen van griep; verspreiden van ziekte
rule gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; heersen; heersen van griep; opdragen; verordenen; verordonneren; verspreiden van ziekte
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ruling heersend; regerend

Wiktionary: regeren

regeren
verb
  1. (intr.) to exercise political authority
  2. to exercise sovereign authority in
  3. exercise sovereign power
  4. to regulate, be in charge of, make decisions for, reign over

Cross Translation:
FromToVia
regeren control; govern; rule; reign gouvernerdiriger une embarcation à l’aide d’un gouvernail.
regeren reign; control; govern; rule régnerexercer le pouvoir souverain dans un état monarchique ; il se dit des princes souverains, même quand ils ne portent pas le titre de roi.
regeren watch over; examine; oversee surveillerobserver avec attention ; examiner ; contrôler.

Computer vertaling door derden: