Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. regen:
  2. rijgen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor regen (Nederlands) in het Engels

regen:

regen [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de regen (hemelwater; neerslag)
    the rain
    – water falling in drops from vapor condensed in the atmosphere 1
    • rain [the ~] zelfstandig naamwoord
    the sediment
    • sediment [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor regen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rain hemelwater; neerslag; regen
sediment hemelwater; neerslag; regen afzetsel; bezinksel; bezinksels; depot; dik; drab; droesem; grondsop; grondsoppen; koffiedik; moer; neerslag; prut; residu; sediment; zetsel
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rain druilen; miezeren; regenen

Verwante woorden van "regen":

  • regenen, regens, regentje, regentjes

Verwante definities voor "regen":

  1. waterdruppels vanuit de wolken2
    • het hele weekend hadden we regen2

Wiktionary: regen

regen
noun
  1. condensed water from a cloud

Cross Translation:
FromToVia
regen rain Regen — Niederschlag vom Himmel in Form von Wassertropfen
regen rain pluieensemble de gouttes d’eau dues à la condensation de la vapeur d’eau de l'atmosphère, qui tombent du ciel sur la terre.

regen vorm van rijgen:

rijgen werkwoord (rijg, rijgt, reeg, regen, geregen)

  1. rijgen (aaneenrijgen)
    to tack; to change tack
    • tack werkwoord (tacks, tacked, tacking)
    • change tack werkwoord (changes tack, changed tack, changing tack)
  2. rijgen (dichtrijgen; dichtsnoeren)
    to lace; to string; to tack up; to tie; to cant
    • lace werkwoord (laces, laced, lacing)
    • string werkwoord (strings, stringed, stringing)
    • tack up werkwoord (tacks up, tacked up, tacking up)
    • tie werkwoord (ties, tied, tying)
    • cant werkwoord (cants, canted, canting)

Conjugations for rijgen:

o.t.t.
  1. rijg
  2. rijgt
  3. rijgt
  4. rijgen
  5. rijgen
  6. rijgen
o.v.t.
  1. reeg
  2. reeg
  3. reeg
  4. regen
  5. regen
  6. regen
v.t.t.
  1. heb geregen
  2. hebt geregen
  3. heeft geregen
  4. hebben geregen
  5. hebben geregen
  6. hebben geregen
v.v.t.
  1. had geregen
  2. had geregen
  3. had geregen
  4. hadden geregen
  5. hadden geregen
  6. hadden geregen
o.t.t.t.
  1. zal rijgen
  2. zult rijgen
  3. zal rijgen
  4. zullen rijgen
  5. zullen rijgen
  6. zullen rijgen
o.v.t.t.
  1. zou rijgen
  2. zou rijgen
  3. zou rijgen
  4. zouden rijgen
  5. zouden rijgen
  6. zouden rijgen
en verder
  1. ben geregen
  2. bent geregen
  3. is geregen
  4. zijn geregen
  5. zijn geregen
  6. zijn geregen
diversen
  1. rijg!
  2. rijgt!
  3. geregen
  4. rijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor rijgen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lace galon; kant; kantkloswerk; kantwerk; omzoming; tres
string aaneenschakeling; bindgaren; bindtouwen; draad; garen; keten; reeks; rij; rijgsnoer; serie; sliert; slingervormig ding; snaar; tekenreeks
tack kleine spijker met platte kop; kopspijker; rijgsteek; spijkertje
tie das; halsdoek; handenbinder; handenbindertje; knopen; shawl; sjaal; stropdas
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cant dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen femelen
change tack aaneenrijgen; rijgen
lace dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen
string dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen snoeren
tack aaneenrijgen; rijgen kruisen; laveren; opkruisen; oplaveren; overstag gaan; tegen de wind in varen
tack up dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen
tie dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; binden; in de val laten lopen; knevelen; knopen; samenbinden; strikken; vastbinden; vastketenen; vastkluisteren; vastknopen; vastleggen; vastmaken; vastsjorren; verbinden
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lace kanten

Wiktionary: rijgen

rijgen
verb
  1. met een naald een draad ergens doorvoeren
rijgen
verb
  1. connect
  2. put on a string

Verwante vertalingen van regen