Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor provocerend (Nederlands) in het Engels

provocerend:

provocerend bijvoeglijk naamwoord

  1. provocerend (uitdagend)
    provocative; defiant; daring; ostentatious; provoking

Vertaal Matrix voor provocerend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
daring dapperheid; durf; durven; gewaagdheid; koenheid; lef; moed; onversaagdheid; wagen
provoking provoceren; uitlokken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
provoking flirten
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
daring provocerend; uitdagend doldriest; gedurfd; gewaagd; koen; kranig; lichtzinnig; manmoedig; onbeducht; onbevreesd; onverschrokken; onvervaard; overmoedig; pikant; roekeloos; stoutmoedig; vermetel; waaghalzig
defiant provocerend; uitdagend overtreffend; tartend; trotserend
ostentatious provocerend; uitdagend ostentatief
provocative provocerend; uitdagend
provoking provocerend; uitdagend tartend; tergend; treiterig; trotserend

provocerend vorm van provoceren:

provoceren werkwoord (provoceer, provoceert, provoceerde, provoceerden, geprovoceerd)

  1. provoceren (aanzetten tot; instigeren)
    to provoke; to urge; to arouse; to stimulate; put someone on to something
  2. provoceren (uitlokken; aanleiding geven tot; ophitsen; uitdagen)
    to provoke; to give rise to; to badger; to needle; to bait
    • provoke werkwoord (provokes, provoked, provoking)
    • give rise to werkwoord (gives rise to, gave rise to, giving rise to)
    • badger werkwoord (badgers, badgered, badgering)
    • needle werkwoord (needles, needled, needling)
    • bait werkwoord (baits, baited, baiting)

Conjugations for provoceren:

o.t.t.
  1. provoceer
  2. provoceert
  3. provoceert
  4. provoceren
  5. provoceren
  6. provoceren
o.v.t.
  1. provoceerde
  2. provoceerde
  3. provoceerde
  4. provoceerden
  5. provoceerden
  6. provoceerden
v.t.t.
  1. heb geprovoceerd
  2. hebt geprovoceerd
  3. heeft geprovoceerd
  4. hebben geprovoceerd
  5. hebben geprovoceerd
  6. hebben geprovoceerd
v.v.t.
  1. had geprovoceerd
  2. had geprovoceerd
  3. had geprovoceerd
  4. hadden geprovoceerd
  5. hadden geprovoceerd
  6. hadden geprovoceerd
o.t.t.t.
  1. zal provoceren
  2. zult provoceren
  3. zal provoceren
  4. zullen provoceren
  5. zullen provoceren
  6. zullen provoceren
o.v.t.t.
  1. zou provoceren
  2. zou provoceren
  3. zou provoceren
  4. zouden provoceren
  5. zouden provoceren
  6. zouden provoceren
en verder
  1. ben geprovoceerd
  2. bent geprovoceerd
  3. is geprovoceerd
  4. zijn geprovoceerd
  5. zijn geprovoceerd
  6. zijn geprovoceerd
diversen
  1. provoceer!
  2. provoceert!
  3. geprovoceerd
  4. provocerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

provoceren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. provoceren (uitlokken)
    the alluring; the provoking

Vertaal Matrix voor provoceren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alluring provoceren; uitlokken aantrekken; bekoren; charmeren
badger das
bait aas; lokaas; lokmiddel; lokvogel; visaas; visvoer
needle injectienaald; injectiespuit; injectiespuitje; naald; spuit
provoking provoceren; uitlokken
urge aandrift; drift; genoegen; genot; instinct; lust; wellust
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alluring flirten
arouse aanzetten tot; instigeren; provoceren aanmoedigen; activeren; bezielen; ontwaken; oppeppen; opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren; wakker worden
badger aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken chicaneren; dwarszitten; foppen; harrewarren; in de maling nemen; intimideren; kleinzielig gedragen; op zijn hart hebben; te pakken nemen; terroriseren; tiranniseren; voor de gek houden; vrees aanjagen; wegpesten
bait aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; azen; iemand opstoken; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; opzetten; poken; prooizoeken
give rise to aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken verwekken
needle aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
provoke aanleiding geven tot; aanzetten tot; instigeren; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken koeioneren; kwellen; narren; ontlokken; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren; verwekken
provoking flirten
put someone on to something aanzetten tot; instigeren; provoceren
stimulate aanzetten tot; instigeren; provoceren aanmoedigen; aansporen; aanzetten; activeren; animeren; bezielen; iemand motiveren; motiveren; oppeppen; opwekken; opwinden; opzwepen; prikkelen; sterk prikkelen; stimuleren
urge aanzetten tot; instigeren; provoceren aandrijven; aandringen; aanhouden; aansporen; aanzetten; animeren; manen; met aandrang herinneren; op iets aandringen; opkrikken; opwekken; prikkelen; rappelleren; stimuleren
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alluring aanlokkelijk; aantrekkelijk; aantrekkelijke; aardig; attractief; bekoorlijk; bevallig; charmant; prettig; uitlokkend; uitnodigend; verleidelijk; verlokkend; verzoekend
provoking provocerend; tartend; tergend; treiterig; trotserend; uitdagend

Wiktionary: provoceren

provoceren
verb
  1. (overgankelijk) tarten, uitdagen
provoceren
verb
  1. provoke

Cross Translation:
FromToVia
provoceren provoke provozieren — (transitiv) (zu einer unüberlegten Handlung oder Reaktion) herausfordern, reizen
provoceren defy; incite; provoke; challenge; exasperate provoquerinciter, exciter.