Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
advantage
|
baat; gewin; profijt; winst
|
bevoorrechting; pre
|
benefit
|
baat; gewin; profijt; winst
|
benefiet; benefietvoorstelling; geruststelling; nut; oogst; opbrengst; opluchting; product; rendement; sociale bijstand; uitkomst; verademing; vergoeding; voordeeltje; voortbrengsel; waarde
|
earnings
|
baat; gewin; profijt; winst
|
winsten
|
economy
|
baat; gewin; profijt; winst
|
bekorting; besnoeiing; besparing; bezuiniging; economie; economiestudie; inkrimping; kostenbesparing; staathuishoudkunde; verkorting; volkshuishouding
|
gain
|
baat; gewin; profijt; winst
|
aangekochte; aankoop; aanschaf; aanwinst; acquisitie; boodschap; koop; oogst; opbrengst; product; rendement; uitkomst; voortbrengsel
|
output
|
baat; gewin; profijt; winst
|
oogst; opbrengst; opbrengst van een gewas; product; rendement; uitkomst; uitvoer; voortbrengsel
|
profit
|
baat; gewin; profijt; winst
|
aangekochte; aankoop; aanschaf; aanwinst; acquisitie; boodschap; koop; nut; oogst; opbrengst; product; rendement; uitkomst; voordeeltje; voortbrengsel; waarde; winst; winstsaldo
|
return
|
baat; gewin; profijt; winst
|
contraprestatie; oogst; opbrengst; product; rendement; rentabiliteit; retour; return; tegendienst; tegenprestatie; teruggave; terugkeer; terugkomst; terugreis; terugwedstrijd; thuiskomst; uitkomst; voortbrengsel; wederdienst; weergave
|
take
|
baat; gewin; profijt; winst
|
|
victory
|
baat; gewin; profijt; winst
|
overwinning; triomf; zege
|
winning
|
baat; gewin; profijt; winst
|
inpoldering; winning
|
yield
|
baat; gewin; profijt; winst
|
oogst; opbrengst; opbrengst van een gewas; product; rendement; rentabiliteit; uitkomst; voortbrengsel
|
-
|
voordeel
|
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
gain
|
|
aankomen; behalen; dikker worden; gewinnen; inhalen; inlopen; kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken; verkrijgen; verwerven; winnen; zwaarder worden
|
return
|
|
dateren; keren; omkeren; retourneren; terugbezorgen; terugbrengen; teruggaan; teruggeven; teruggooien; teruggrijpen; terugkeren; terugkomen; terugsturen; terugwerpen; terugzenden; wederkeren; weerkeren
|
take
|
|
aangrijpen; aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanwenden; accepteren; achteroverdrukken; afhalen; afnemen; benemen; benutten; bezetten; bezigen; cadeau aannemen; gappen; gebruik maken van; gebruiken; grijpen; hanteren; ingrijpen; innemen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; medicijn innemen; meenemen; naartoe brengen; nemen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; ophalen; pakken; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toegrijpen; toepassen; toetasten; toeëigenen; utiliseren; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; verstouwen; verstuwen; vervreemden; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; zich bedienen
|
yield
|
|
afstaan; akkoord gaan; instemmen; overgeven
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
return
|
|
achteruit; achterwaarts; naar achter; naar achteren; rugwaarts; terug
|