Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. praktijk:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor praktijk (Nederlands) in het Engels

praktijk:

praktijk [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de praktijk (routine; ervaring)
    the practice; the experience; the routine; the skill; the practise
    • practice [the ~] zelfstandig naamwoord, Amerikaans
    • experience [the ~] zelfstandig naamwoord
    • routine [the ~] zelfstandig naamwoord
    • skill [the ~] zelfstandig naamwoord
    • practise [the ~] zelfstandig naamwoord, Brits
  2. de praktijk (artsenpraktijk)
    the training; the study; the doctor's practice

Vertaal Matrix voor praktijk:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doctor's practice artsenpraktijk; praktijk
experience ervaring; praktijk; routine belevenis; beleving; bevinding; ervaring; meemaken van een gebeurtenis; ondervinden; ondervinding
practice ervaring; praktijk; routine aanwenden; aanwending; dokteren; gebruik; oefening; oplappen; toepassing; uitoefening; vaardigheidsoefening; werkervaring
practise ervaring; praktijk; routine aanwenden; aanwending; dokteren; gebruik; oefening; oplappen; toepassing; uitoefening; vaardigheidsoefening; werkervaring
routine ervaring; praktijk; routine aanpak; arbeidsmethodiek; methode; sleur; werkmethode; werkwijze
skill ervaring; praktijk; routine behendigheid; bekwaamheid; deskundigheid; handigheid; kennis van zaken; kunde; kundigheid; kunst; kunstgreep; kunstje; truc; vaardigheid; vakarbeid; vakkundigheid; vakmanschap; vakwerk
study artsenpraktijk; praktijk cursus; kursus; leergang; oefenstuk; studeerkamer; studeervertrek; studie; werkkamer
training artsenpraktijk; praktijk africhten; africhting; bekwaming; dresseren; dressuur; kundig maken; oefening; opleiding; scholing; schoolopleiding; spierwerking; training; vaardigheidsoefening; vorming
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
experience beleven; ervaren; ervaren als; gewaarworden; ondervinden; voelen
practice aangrijpen; aanwenden; bekwamen; benutten; beoefenen; bezigen; coachen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; harden; herhalen; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; praktiseren; repeteren; sport uitoefenen; toepassen; trainen; uitoefenen
practise aangrijpen; aanwenden; bekwamen; benutten; beoefenen; bezigen; coachen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; harden; herhalen; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; praktiseren; repeteren; sport uitoefenen; toepassen; trainen; uitoefenen
study aanleren; bestuderen; blokken; eigen maken; instuderen; leerstof erin stampen; leren; naspeuren; nasporen; navorsen; onderwijzen; onderzoeken; oppikken; opsteken; studeren; verwerven; vossen

Verwante woorden van "praktijk":

  • praktijken

Verwante definities voor "praktijk":

  1. het doen, het uitoefenen1
    • het idee is mooi, maar werkt het ook in de praktijk?1
  2. nare manier van doen1
    • ik ben niet gediend van die praktijken1
  3. werkkring van dokter of advocaat1
    • de dokter heeft een nieuwe praktijk geopend1

Wiktionary: praktijk

praktijk
noun
  1. hoe dingen werkelijk gaan, soms in tegenstelling tot hoe zaken in theorie zouden moeten functioneren
  2. gewoonte(n), manier van doen
praktijk
noun
  1. generally accepted principle, method or behaviour
  2. an ongoing pursuit of a craft or profession
  3. customary action, habit, or behavior
  4. actual operation or experiment, in contrast to theory

Cross Translation:
FromToVia
praktijk practice Praxisnur Singular: die tatsächliche Ausübung
praktijk practice pratique — (term, Art ou science) application, usage des règles et des principes, par opposition à théorie, qui en est la connaissance raisonner.

Verwante vertalingen van praktijk