Home ->Woordenboeken ->Nederlands/Engels ->Vertaal overschotten

Vertaal overschotten van Nederlands naar Engels

Overzicht

Nederlands naar Engels: Meer gegevens...

overschotten:
- surplusses; balances
overschot:
- surplus; remains
Wiktionary:
- overschot → remainder, surplus
- overschot → surplus, balance

Nederlands

Uitgebreide vertaling voor overschotten (Nederlands) in het Engels

overschotten:

overschotten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

de overschotten (resten)
the surplusses; the balances
- surplusses [the ~] zelfstandig naamwoord
- balances [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor overschotten:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
balances	overschotten; resten	saldi; saldo's
surplusses	overschotten; resten

Verwante woorden van "overschotten":

overschot

overschotten vorm van overschot:

overschot [het ~] zelfstandig naamwoord

het overschot (surplus; teveel; agio; rest; exces)
the surplus
- surplus [the ~] zelfstandig naamwoord
het overschot (het overgeblevene; overblijfsel; rest; restant; laatste rest)
the remains
- remains [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor overschot:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
remains	het overgeblevene; laatste rest; overblijfsel; overschot; rest; restant	bouwvallen; lap; ruïnes; staartje; stuk stof
surplus	agio; exces; overschot; rest; surplus; teveel	batige saldo's; overdaad; overmaat; rijkelijke maat; surplus; teveel
Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
surplus		batig; boventallig; overcompleet; overtollig; positief

Verwante woorden van "overschot":

overschotten

Wiktionary: overschot

overschot

noun

what remains after some has been removed
- remainder → rest; restant; overblijfsel; overschot
items left unsold and subject to reduction in price
- remainder → overschot; overstock
excess, overplus
- surplus → overschot

Cross Translation:

From	To	Via
• overschot	→ surplus	↔ Überschuss — Wirtschaft: ein positiver Saldo, der Gewinn
• overschot	→ balance	↔ reliquat — (term, Jurisprudence de Comptabilité et de Commerce) Ce qui rester dû après la clôture et l’arrêté d’un compte.
• overschot	→ balance	↔ solde — (1)
• overschot	→ surplus	↔ surplus — Ce qui reste ; ce qui excéder.