Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
orderly
|
|
broeder; diaken; dierverzorger; hulp; militaire rapporteur; ordonnans; verpleger; verzorger; ziekenbroeder; ziekenoppasser
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
clean
|
|
bergen; opruimen; reinigen; schonen; schoonmaken; schoonpoetsen; uitwassen; wassen; zemen; zuiveren
|
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
arranged
|
gerangschikt; opgeruimd; ordelijk
|
georganiseerd; geregeld
|
neat
|
netjes; opgeruimd; ordelijk; schoon
|
behendig; bekwaam; blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; decent; eerbaar; eerzaam; fatsoenlijk; fideel; fleurig; geestig; handig; jolig; keurig; kies; kleurig; kundig; kwiek; levendig; lustig; manierlijk; monter; netjes; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; ordelijk gemaakt; proper; rap; respectabel; schoon; sec; snel; uitgelaten; vaardig; vlot; vlug; vrolijk; wakker; welgemoed; welvoeglijk; zindelijk; zonnig
|
orderly
|
gerangschikt; opgeruimd; ordelijk
|
geordend; goed geordend; opgeruimd; ordelijk gemaakt; welgeordend
|
tidy
|
netjes; opgeruimd; ordelijk; schoon
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; keurig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; netjes; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; ordelijk gemaakt; proper; schoon; sec; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zindelijk; zonnig; zorgvuldig
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
clean
|
netjes; opgeruimd; ordelijk; schoon
|
deugdzaam; eerzaam; gewoonweg; gladweg; hygienisch; kuis; net; proper; rein; ronduit; schoon; zedig; zindelijk; zuiver
|