Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor optellen (Nederlands) in het Engels
optellen:
-
optellen (bijtellen; erbij tellen; bijrekenen)
-
optellen
Conjugations for optellen:
o.t.t.
- tel op
- telt op
- telt op
- tellen op
- tellen op
- tellen op
o.v.t.
- telde op
- telde op
- telde op
- telden op
- telden op
- telden op
v.t.t.
- heb opgeteld
- hebt opgeteld
- heeft opgeteld
- hebben opgeteld
- hebben opgeteld
- hebben opgeteld
v.v.t.
- had opgeteld
- had opgeteld
- had opgeteld
- hadden opgeteld
- hadden opgeteld
- hadden opgeteld
o.t.t.t.
- zal optellen
- zult optellen
- zal optellen
- zullen optellen
- zullen optellen
- zullen optellen
o.v.t.t.
- zou optellen
- zou optellen
- zou optellen
- zouden optellen
- zouden optellen
- zouden optellen
en verder
- is opgeteld
- zijn opgeteld
diversen
- tel op!
- telt op!
- opgeteld
- optellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor optellen:
Verwante definities voor "optellen":
Wiktionary: optellen
optellen
Cross Translation:
verb
optellen
-
bij elkaar tellen; het samenvoegen van twee of meer termen tot een totaal, de som genoemd
- optellen → add
noun
verb
-
to perform the arithmetical operation of addition, to add up
-
to add together
-
to add up
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• optellen | → add | ↔ addieren — zusammenzählen mehrerer Zahlen |
• optellen | → add; add up; cast up; tot up | ↔ additionner — ajouter plusieurs nombres l’un à l’autre pour en trouver le total. |