Nederlands

Uitgebreide vertaling voor openheid (Nederlands) in het Engels

openheid:

openheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de openheid (ontvankelijkheid)
    the openness; the sincerity; the susceptibility; the frankness
  2. de openheid (rondborstigheid; oprechtheid; rondheid; openhartigheid)
    the open-heartedness; the frankness; the candour; the detachment; the candor

Vertaal Matrix voor openheid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
candor openhartigheid; openheid; oprechtheid; rondborstigheid; rondheid eerlijkheid; oprechtheid; rechtschapenheid; vrijmoedigheid
candour openhartigheid; openheid; oprechtheid; rondborstigheid; rondheid eerlijkheid; oprechtheid; rechtschapenheid; vrijmoedigheid
detachment openhartigheid; openheid; oprechtheid; rondborstigheid; rondheid afdeling; afstandelijkheid; departement; detachement; gereserveerdheid; kilte; koelheid; koelte; onbevangenheid; sectie; tak
frankness ontvankelijkheid; openhartigheid; openheid; oprechtheid; rondborstigheid; rondheid onbevangenheid; vrijmoedigheid
open-heartedness openhartigheid; openheid; oprechtheid; rondborstigheid; rondheid eerlijkheid; oprechtheid; rechtschapenheid
openness ontvankelijkheid; openheid
sincerity ontvankelijkheid; openheid welgemeendheid
susceptibility ontvankelijkheid; openheid geprikkeldheid; geraaktheid; gevoeligheid; kwetsbaarheid; lichtgeraaktheid; prikkelbaarheid

Verwante woorden van "openheid":


Wiktionary: openheid

openheid
noun
  1. state of being overt

Cross Translation:
FromToVia
openheid openness ouvertureaction d’ouvrir.

open:

open bijvoeglijk naamwoord

  1. open
    open
    • open bijvoeglijk naamwoord
  2. open
    open
    – Pertaining to the status assigned to records in the system that are in progress. 1
    • open bijvoeglijk naamwoord
  3. open (openhartig; oprecht; onomwonden; )
    sincere; straight; straightforward; frank; honest; open; plain; fair
  4. open (niet dicht)
    open; not closed
  5. open (genaakbaar; toegankelijk; benaderbaar)
    accessible; amenable; approachable; open; frank
  6. open (rechtschapen; oprecht; eerlijk)
    honest; sincere; upright; true; frank; open; fair
    • honest bijvoeglijk naamwoord
    • sincere bijvoeglijk naamwoord
    • upright bijvoeglijk naamwoord
    • true bijvoeglijk naamwoord
    • frank bijvoeglijk naamwoord
    • open bijvoeglijk naamwoord
    • fair bijvoeglijk naamwoord
  7. open (rechttoe; frank)
    frank; straight ahead; open; straight on

Vertaal Matrix voor open:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fair kermis; kermisterrein
open vrije ruimten
straight pokerterm voor straat; straat
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
open aanbreken; beginnen; een begin nemen; inleiden; inluiden; losgaan; loskrijgen; ontgrendelen; ontsluiten; open krijgen; opendoen; opendraaien; openen; opengaan; opengooien; openklappen; openmaken; openslaan; openwerpen; starten
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accessible benaderbaar; genaakbaar; open; toegankelijk begaanbaar; bereikbaar; ontvankelijk; openstaand; toegankelijk; vatbaar
amenable benaderbaar; genaakbaar; open; toegankelijk gedwee; meegaand; onderworpen; volgzaam
approachable benaderbaar; genaakbaar; open; toegankelijk aanspreekbaar; benaderbaar; genaakbaar; toegankelijk; toeschietelijk
frank benaderbaar; eerlijk; frank; genaakbaar; onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; rechttoe; ronduit; toegankelijk; vrij; vrijelijk; vrijuit cru; gulweg; met open vizier; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; onbevangen; onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; openlijk; rechttoe rechtaan; rondborstig; ronduit; ruiterlijk; stoutmoedig; volmondig; vrijmoedig; vrijpostig
honest eerlijk; onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit braaf; deugdzaam; eerlijk; eerzaam; fideel; lief; openhartig; openlijk; oprecht; rechtdoorzee; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; rondborstig; ronduit; trouwhartig; volmondig; voorbeeldig; zedig; zoet
open benaderbaar; eerlijk; frank; genaakbaar; niet dicht; onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; rechttoe; ronduit; toegankelijk; vrij; vrijelijk; vrijuit gulweg; onbedekt; onoverdekt; onverhuld
plain vlakte
sincere eerlijk; onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit braaf; eerlijk; ernstig; gemeend; hartgrondig; heel erg; ongeveinsd; oprecht; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; serieus; vol ernst; werkelijk menend
straightforward onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit cru; gulweg; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; rechttoe rechtaan; volmondig
upright eerlijk; open; oprecht; rechtschapen braaf; eerlijk; integer; onbesproken; ongeveinsd; onkreukbaar; oprecht; overeind; rechtgeaard; rechtop; rechtopstaand; rechtschapen; rechtvaardig
- leeg
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fair eerlijk; onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit behoorlijke; betrekkelijk; billijk; blond; deugdzaam; eerlijk; eerzaam; fair; fideel; geschikt; goudblond; openhartig; oprecht; redelijk; redelijke; relatief; rondborstig; schappelijk; tamelijke; trouwhartig; zedig
not closed niet dicht; open
plain onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit alledaags; blank; cru; direct; eenvoudig; effen; gewoon; gewoonweg; klinkklaar; lelijk; lelijk uitziend; niets bijzonders; onbewimpeld; ongelakt; ongezouten; onknap; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; openlijk; ordinair; puur; rechttoe rechtaan; regelrecht; ronduit; ruiterlijk; van één kleur; wit; wit van huidskleur
straight onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit cru; direct; directe; echt; eerlijk; gewoonweg; gulweg; kaarsrecht; klinkklaar; lijnrecht; linea recta; loodrecht; menens; onbewimpeld; ongezouten; onomwonden; onverbloemd; onverholen; onvermengd; openhartig; openlijk; oprecht; puur; recht; rechtdoorzee; rechtstreeks; rechttoe; rechttoe rechtaan; regelrecht; ronduit; ruiterlijk; volmondig; zuiver
straight ahead frank; open; rechttoe rechtaan; rechtdoor; rechtuit
straight on frank; open; rechttoe rechtaan; rechtdoor; rechtuit
true eerlijk; open; oprecht; rechtschapen daadwerkelijk; feitelijk; in feite; in werkelijkheid; juist; kloppend; precies; uitgerekend; waar; waarachtig; waarheidsgetrouw; werkelijk

Verwante woorden van "open":


Synoniemen voor "open":


Antoniemen van "open":


Verwante definities voor "open":

  1. niet ingevuld2
    • laat dat vakje maar open2
  2. niet afgesloten, waar je zo bij kunt2
    • kom maar verder, de deur is open2
  3. wie goed contact heeft met zijn omgeving2
    • ze is erg open, ze praat met iedereen2

Wiktionary: open

open
adjective
  1. public
  2. receptive
  3. prepared to conduct business
  4. not closed
  5. open-minded, favoring social freedom; permissive
  6. unobstructed
  7. bluntly honest

Cross Translation:
FromToVia
open open aufundeklinierbar: umgangssprachlich für „offen“
open open; unchecked; spare libre — Qui a le pouvoir de faire ce qu’il vouloir, d’agir ou de ne pas agir.
open open ouvert — Qui n’est pas fermé.