Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. opbloei:
  2. opbloeien:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opbloei (Nederlands) in het Engels

opbloei:

opbloei [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de opbloei (opleving; herleving)
    the revival; the pickup; the recovery
    • revival [the ~] zelfstandig naamwoord
    • pickup [the ~] zelfstandig naamwoord
    • recovery [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de opbloei (tot bloei komen; bloei; bloeiperiode)
    the blooming; the blossom
    • blooming [the ~] zelfstandig naamwoord
    • blossom [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor opbloei:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blooming bloei; bloeiperiode; opbloei; tot bloei komen
blossom bloei; bloeiperiode; opbloei; tot bloei komen bloesem
pickup herleving; opbloei; opleving lifter
recovery herleving; opbloei; opleving beter worden; genezing; gezond worden; heling; herbouwing; herneming; herovering; herstel; herstelling; incassering; incasso; innen; inning; invordering; reparatie; restauratie; vordering
revival herleving; opbloei; opleving comeback; herhaling; herleving; nog eens doen; renaissance; reprise; wedergeboorte
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blossom bloeien; ontgroeien; ontplooien; ontwikkelen; tot hoogconjunctuur komen; tot wasdom komen; uitgroeien
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blooming bloeiend; fleurig; florissant; kleurig

opbloeien:

opbloeien werkwoord (bloei op, bloeit op, bloeide op, bloeiden op, opgebloeid)

  1. opbloeien (tot volle wasdom komen; tot bloei komen; ontplooien; opfleuren)
    to flourish; to prosper; to bloom
    • flourish werkwoord (flourishes, flourished, flourishing)
    • prosper werkwoord (prospers, prospered, prospering)
    • bloom werkwoord (blooms, bloomed, blooming)
  2. opbloeien (zich ontsluiten; ontluiken)
    to expose; open oneself up

Conjugations for opbloeien:

o.t.t.
  1. bloei op
  2. bloeit op
  3. bloeit op
  4. bloeien op
  5. bloeien op
  6. bloeien op
o.v.t.
  1. bloeide op
  2. bloeide op
  3. bloeide op
  4. bloeiden op
  5. bloeiden op
  6. bloeiden op
v.t.t.
  1. ben opgebloeid
  2. bent opgebloeid
  3. is opgebloeid
  4. zijn opgebloeid
  5. zijn opgebloeid
  6. zijn opgebloeid
v.v.t.
  1. was opgebloeid
  2. was opgebloeid
  3. was opgebloeid
  4. waren opgebloeid
  5. waren opgebloeid
  6. waren opgebloeid
o.t.t.t.
  1. zal opbloeien
  2. zult opbloeien
  3. zal opbloeien
  4. zullen opbloeien
  5. zullen opbloeien
  6. zullen opbloeien
o.v.t.t.
  1. zou opbloeien
  2. zou opbloeien
  3. zou opbloeien
  4. zouden opbloeien
  5. zouden opbloeien
  6. zouden opbloeien
diversen
  1. bloei op!
  2. bloeit op!
  3. opgebloeid
  4. opbloeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor opbloeien:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bloom ontplooien; opbloeien; opfleuren; tot bloei komen; tot volle wasdom komen bloeien; floreren; goed lopen; ontgroeien; tot hoogconjunctuur komen
expose ontluiken; opbloeien; zich ontsluiten aanschouwelijk maken; beschikbaar maken; bloot stellen aan; blootleggen; demonstreren; graven; onthullen; ontmaskeren; opdelven; opgraven; scheppen; veraanschouwelijken
flourish ontplooien; opbloeien; opfleuren; tot bloei komen; tot volle wasdom komen bloeien; floreren; goed lopen; kroelen; kroezen; tot hoogconjunctuur komen
open oneself up ontluiken; opbloeien; zich ontsluiten
prosper ontplooien; opbloeien; opfleuren; tot bloei komen; tot volle wasdom komen bloeien; floreren; gedijen; goed lopen; tieren; tot hoogconjunctuur komen; wassen

Wiktionary: opbloeien

opbloeien
verb
  1. to prosper or fare well
  2. to grow or expand

Cross Translation:
FromToVia
opbloeien open up; light up épanouir — transitif|fr ouvrir, faire ouvrir une fleur.