Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. ongesteldheid:
  2. ongesteld:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor ongesteldheid (Nederlands) in het Engels

ongesteldheid:

ongesteldheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de ongesteldheid (onpasselijkheid; misselijkheid)
    the nausea; the sickness; the illness; the rottenness
    • nausea [the ~] zelfstandig naamwoord
    • sickness [the ~] zelfstandig naamwoord
    • illness [the ~] zelfstandig naamwoord
    • rottenness [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de ongesteldheid (menstruatie)
    the menstruation; the period; the menses

Vertaal Matrix voor ongesteldheid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
illness misselijkheid; ongesteldheid; onpasselijkheid ongemak; ziekte
menses menstruatie; ongesteldheid
menstruation menstruatie; ongesteldheid
nausea misselijkheid; ongesteldheid; onpasselijkheid
period menstruatie; ongesteldheid epoch; epoche; era; looptijd; periode; termijn; tijd; tijdperk; tijdruimte; tijdsbestek; tijdsduur; tijdsgewricht; tijdsverloop; tijdvak
rottenness misselijkheid; ongesteldheid; onpasselijkheid bedorvenheid; rotheid; vergaanheid; verrotheid
sickness misselijkheid; ongesteldheid; onpasselijkheid

Verwante woorden van "ongesteldheid":


Wiktionary: ongesteldheid

ongesteldheid
noun
  1. bodily feeling

Cross Translation:
FromToVia
ongesteldheid nausea; cold Dalleswestmitteldeutsch, umgangssprachlich: vorübergehendes, leichtes Unwohlsein; Erkältung
ongesteldheid malaise; indisposition; sickness Unwohlsein — gefühlte körperliche oder psychische Unstimmigkeit

ongesteldheid vorm van ongesteld:

ongesteld bijvoeglijk naamwoord

  1. ongesteld (menstruerend)
    menstruating; having one's period

Vertaal Matrix voor ongesteld:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
having one's period menstruerend; ongesteld
menstruating menstruerend; ongesteld

Verwante woorden van "ongesteld":


Computer vertaling door derden: