Nederlands

Uitgebreide vertaling voor matig (Nederlands) in het Engels

matig:

matig bijvoeglijk naamwoord

  1. matig (middelmatig)
    mediocre; average; middling; so-so
  2. matig (niet al te best; zwak; middelmatig; )
    mediocre; feeble; poor; not very good; not bad
  3. matig (sober; eenvoudig)
    sober; scanty; frugal; austere

Vertaal Matrix voor matig:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
average doorsnee; gemiddelde; middelmaat; middelmatigheid
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
austere eenvoudig; matig; sober dunnetjes; magertjes; schraal; schraaltjes; sobertjes
average matig; middelmatig alledaagse; doorsnee; gematigd; gemiddeld; getemperd; in doorsnee; medium; meest voorkomend; middelmatig; middelmatige; modaal
feeble matig; middelmatig; min; niet al te best; onbeduidend; zwak; zwakjes bleekjes; pips; slap; slapjes; smakeloos; stijlloos; wee; ziekelijk; zwak
frugal eenvoudig; matig; sober economisch; frugaal; onvolwaardig; spaarzaam; zuinig; zuinigjes
mediocre matig; middelmatig; min; niet al te best; onbeduidend; zwak; zwakjes alledaagse; middelmatige
middling klein; ondermaats; van geringe afmeting
poor matig; middelmatig; min; niet al te best; onbeduidend; zwak; zwakjes arm; armelijk; armetierig; armoedig; armzalig; bar; behoeftig; berooid; deerniswekkend; dor; ellendig; erbarmelijk; erg; flodderig; gebrekkig; haveloos; inferieur; karig; klungelig; kommerlijk; krukkig; mager; minderwaardig; minvermogend; misdeeld; noodlijdend; onbeholpen; onbemiddeld; ondermaats; ondeugdelijk; ongegoed; onhandig; onvermogend; pover; rampzalig; schamel; schraal; schutterig; sjofel; sjofeltjes; slap; slapjes; slecht; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; tweederangs; verlopen; zwak
scanty eenvoudig; matig; sober karig; krap; niet overvloedig
sober eenvoudig; matig; sober dunnetjes; ingetogen; magertjes; niet beschonken; nuchter; schraal; schraaltjes; sobertjes; stemmig
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
middling matig; middelmatig
not bad matig; middelmatig; min; niet al te best; onbeduidend; zwak; zwakjes niet mis; niet slecht
not very good matig; middelmatig; min; niet al te best; onbeduidend; zwak; zwakjes krukkig; onbeholpen; onhandig; schutterig; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig
so-so matig; middelmatig

Verwante woorden van "matig":

  • matigheid, matiger, matigere, matigst, matigste, matige

Verwante definities voor "matig":

  1. niet erg veel, goed, groot, etc.1
    • hij is een matige drinker1

Wiktionary: matig

matig
adjective
  1. in geringere mate dan mogelijk of gewenst
matig
adjective
  1. mediocre
  2. not excessive

Cross Translation:
FromToVia
matig receptive; moderate; reasonable; approachable; communicative; get-at-able; accessible abordable — rare|fr Qu’on peut aborder.

matig vorm van matigen:

matigen werkwoord (matig, matigt, matigde, matigden, gematigd)

  1. matigen (beheersen; bedwingen; beteugelen; bedaren; intomen)
    to control; to moderate; to subdue; to keep back
    • control werkwoord (controls, controlled, controlling)
    • moderate werkwoord (moderates, moderated, moderating)
    • subdue werkwoord (subdues, subdued, subdueing)
    • keep back werkwoord (keeps back, kept back, keeping back)
  2. matigen (geld besparen; besparen; minder gebruiken)
    to save; to spare; to economize; to moderate; to have left; to economise
    • save werkwoord (saves, saved, saving)
    • spare werkwoord (spares, spared, sparing)
    • economize werkwoord, Amerikaans (economizes, economized, economizing)
    • moderate werkwoord (moderates, moderated, moderating)
    • have left werkwoord (has left, had left, having left)
    • economise werkwoord, Brits
  3. matigen (met mate gebruiken)
    to moderate; use sparingly
  4. matigen (bezuinigen; besparen; korten)
    to economize; to cut down; to save; to economise
    • economize werkwoord, Amerikaans (economizes, economized, economizing)
    • cut down werkwoord (cuts down, cut down, cutting down)
    • save werkwoord (saves, saved, saving)
    • economise werkwoord, Brits
  5. matigen (minder gebruiken; besparen)
    to moderate; to economize; use less; to economise
    • moderate werkwoord (moderates, moderated, moderating)
    • economize werkwoord, Amerikaans (economizes, economized, economizing)
    • use less werkwoord
    • economise werkwoord, Brits
  6. matigen (zich matigen; dempen; temperen)
    to restrain; to moderate
    • restrain werkwoord (restrains, restrained, restraining)
    • moderate werkwoord (moderates, moderated, moderating)

Conjugations for matigen:

o.t.t.
  1. matig
  2. matigt
  3. matigt
  4. matigen
  5. matigen
  6. matigen
o.v.t.
  1. matigde
  2. matigde
  3. matigde
  4. matigden
  5. matigden
  6. matigden
v.t.t.
  1. heb gematigd
  2. hebt gematigd
  3. heeft gematigd
  4. hebben gematigd
  5. hebben gematigd
  6. hebben gematigd
v.v.t.
  1. had gematigd
  2. had gematigd
  3. had gematigd
  4. hadden gematigd
  5. hadden gematigd
  6. hadden gematigd
o.t.t.t.
  1. zal matigen
  2. zult matigen
  3. zal matigen
  4. zullen matigen
  5. zullen matigen
  6. zullen matigen
o.v.t.t.
  1. zou matigen
  2. zou matigen
  3. zou matigen
  4. zouden matigen
  5. zouden matigen
  6. zouden matigen
en verder
  1. ben gematigd
  2. bent gematigd
  3. is gematigd
  4. zijn gematigd
  5. zijn gematigd
  6. zijn gematigd
diversen
  1. matig!
  2. matigt!
  3. gematigd
  4. matigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor matigen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
control afstelknop; beheer; beheersing; bescherming; bestrijding; besturing; besturingselement; bewaking; controle; hoede; mate van bekwaamheid; surveillance; toezicht; voogdij; zeggenschap; zelfbeheersing; zorg
spare reserve
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
control bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; intomen; matigen bedwingen; bekijken; beproeven; beteugelen; bezichtigen; controleren; examineren; in bedwang houden; inbinden; inspecteren; keuren; manipuleren; onder gezag brengen; onderwerpen; onderzoeken; overhoren; schouwen; temmen; testen; toetsen; zich bedwingen
cut down besparen; bezuinigen; korten; matigen bekorten; bomen kappen; hakken; houwen; kappen; lossnijden; omhakken; omhouwen; vellen
economise besparen; bezuinigen; geld besparen; korten; matigen; minder gebruiken zuinig zijn
economize besparen; bezuinigen; geld besparen; korten; matigen; minder gebruiken zuinig zijn
have left besparen; geld besparen; matigen; minder gebruiken overhebben; overhouden
keep back bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; intomen; matigen bedwingen; beheersen; beteugelen; in bedwang houden; inhouden; inslikken; onderdrukken; rustig blijven; terughouden
moderate bedaren; bedwingen; beheersen; besparen; beteugelen; dempen; geld besparen; intomen; matigen; met mate gebruiken; minder gebruiken; temperen; zich matigen bemakkelijken; simplificeren; vereenvoudigen; vergemakkelijken; versoberen
restrain dempen; matigen; temperen; zich matigen achterhouden; afhouden; bedwingen; beheersen; beletten; beteugelen; ervanaf houden; geen afstand doen van; houden; in bedwang houden; inhouden; intomen; weerhouden
save besparen; bezuinigen; geld besparen; korten; matigen; minder gebruiken behoeden; beschermen; bescherming bieden; beschutten; bewaren; bijeenzamelen; conserveren; in acht nemen; instandhouden; ontzien; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; opslaan; opzij leggen; redden; sparen; vergaren; verschonen; verzamelen; wegzetten
spare besparen; geld besparen; matigen; minder gebruiken in acht nemen; ontzien; op bankrekening zetten; sparen; verschonen
subdue bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; intomen; matigen bedwingen; beteugelen; in bedwang houden; onderdrukken; temmen; terughouden
use less besparen; matigen; minder gebruiken
use sparingly matigen; met mate gebruiken
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
moderate billijk; gematigd; geschikt; getemperd; middelmatige; moderaat; redelijk; schappelijk
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cut down beknopt; bekort
save behalve; behoudens; buiten; met uitsluiting van; uitgezonderd

Wiktionary: matigen

matigen
verb
  1. minder uitbundig of extreem optreden
matigen
verb
  1. to reduce the excessiveness
  2. to moderate or control

Cross Translation:
FromToVia
matigen slow down; moderate; abate; alleviate; decelerate ralentir — transitif|fr diminuer la vitesse.