Nederlands
Uitgebreide vertaling voor marchanderen (Nederlands) in het Engels
marchanderen:
-
marchanderen (onderhandelen; afdingen; pingelen; sjacheren; afpingelen)
Conjugations for marchanderen:
o.t.t.
- marchandeer
- marchandeert
- marchandeert
- marchanderen
- marchanderen
- marchanderen
o.v.t.
- marchandeerde
- marchandeerde
- marchandeerde
- marchandeerden
- marchandeerden
- marchandeerden
v.t.t.
- heb gemarchandeerd
- hebt gemarchandeerd
- heeft gemarchandeerd
- hebben gemarchandeerd
- hebben gemarchandeerd
- hebben gemarchandeerd
v.v.t.
- had gemarchandeerd
- had gemarchandeerd
- had gemarchandeerd
- hadden gemarchandeerd
- hadden gemarchandeerd
- hadden gemarchandeerd
o.t.t.t.
- zal marchanderen
- zult marchanderen
- zal marchanderen
- zullen marchanderen
- zullen marchanderen
- zullen marchanderen
o.v.t.t.
- zou marchanderen
- zou marchanderen
- zou marchanderen
- zouden marchanderen
- zouden marchanderen
- zouden marchanderen
diversen
- marchandeer!
- marchandeert!
- gemarchandeerd
- marchanderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor marchanderen:
Wiktionary: marchanderen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• marchanderen | → haggle; horse-trade | ↔ schachern — abwertend: in Abwägung gewinnsüchtiger Interessen sowie dem kleinlichen, hartnäckigen Streben nach dem größtmöglichen Vorteil, Preise beziehungsweise geschäftliche Abmachungen unlauter vereinbaren |
• marchanderen | → bargain; haggle | ↔ marchander — (sens 1) |