Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. makers:
  2. maker:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor makers (Nederlands) in het Engels

makers:

makers [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de makers
    the producers; the authors; the architects

Vertaal Matrix voor makers:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
architects makers architecten
authors makers auteurs; schrijvers
producers makers producenten

Verwante woorden van "makers":


maker:

maker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de maker (auteur; schepper; voortbrenger)
    the author; the producer; the maker; the architect; the artist
    • author [the ~] zelfstandig naamwoord
    • producer [the ~] zelfstandig naamwoord
    • maker [the ~] zelfstandig naamwoord
    • architect [the ~] zelfstandig naamwoord
    • artist [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de maker (schepper; creator)
    the creator; the originator; the maker; the author
    • creator [the ~] zelfstandig naamwoord
    • originator [the ~] zelfstandig naamwoord
    • maker [the ~] zelfstandig naamwoord
    • author [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. de maker (uitvinder; ontwerper)
    the inventor
    • inventor [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor maker:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
architect auteur; maker; schepper; voortbrenger architect; architecte; bouwmeester
artist auteur; maker; schepper; voortbrenger artiest; artieste; kunstenaar; kunstenares; kunstschilder; liedjeszanger; tekenares
author auteur; creator; maker; schepper; voortbrenger auteur; dichter; schrijfster; schrijver
creator creator; maker; schepper auteur; creator; maakster; schepster
inventor maker; ontwerper; uitvinder bedenker; verzinner
maker auteur; creator; maker; schepper; voortbrenger fabrikant; producent; vervaardiger
originator creator; maker; schepper aanstichter; initiatiefnemer; veroorzaker
producer auteur; maker; schepper; voortbrenger fabrikant; producent; producer; vervaardiger

Verwante woorden van "maker":


Wiktionary: maker

maker
noun
  1. iemand die iets maakt of gemaakt heeft
maker
noun
  1. one who makes
  2. one who creates
  3. one who composes; an author

Cross Translation:
FromToVia
maker creator; mastermind créateur — Celui, celle qui créer, qui tirer du néant.