Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
candy
|
lekkers; snoepgoed; snoepjes; zoetigheid
|
beminde; duifje; kandij; liefje; liefste; lieve; poepje; schat; schatje; schattebout; scheetje; snoep; snoepgoed; snoes; suikergoed; suikerwerk
|
confectionery
|
lekkers; snoepgoed; snoepjes; zoetigheid
|
banketbakker; suikerbakkerij; suikergoed; suikerwerk
|
snack
|
lekkers; tussendoortje; versnapering; zoetigheid
|
delicatesse; hapje; lekkernij; snack; tussendoortje; versnapering
|
sweet
|
lekkers; snoepgoed; snoepjes; zoetigheid
|
beminde; dot; duifje; liefje; liefste; lieve; poepje; schat; schatje; schattebout; schattig kind; scheetje; snoes
|
sweetie
|
lekkers; snoepgoed; snoepjes; zoetigheid
|
beminde; dot; duifje; hartekind; hartje; liefje; liefste; lieve; poepje; schat; schatje; schattebout; schattig kind; scheetje; snoes; troeteltje
|
sweetmeats
|
lekkers; snoepgoed; snoepjes; zoetigheid
|
|
sweets
|
lekkers; snoepgoed; snoepjes; zoetigheid
|
suikergoed; suikerwerk
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
candy
|
|
konfijten; versuikeren; zoeten; zoetmaken
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
sweet
|
|
aanbiddelijk; aantrekkelijk; aanvallig; aardig; aimabel; allerliefst; begeerenswaardig; bekoorlijk; bemind; bevallig; charmant; dierbaar; dierbare; dottig; enig; geliefd; geliefde; lief; liefelijk; lieflijk; lieftallig; prettig; schattig; snoeperig; snoezig; toegenegen; verrukkelijk; vertederend; zoet; zoetsmakend
|