Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
affair
|
aangelegenheid; affaire; geval; kwestie; zaak
|
affaire; avontuurtje; feit; gebeurtenis; incident; liaison; liefdesrelatie; relatie; slippertje; verhouding; voorval
|
assignment
|
kwestie; opgaaf; opgave; probleem; vraagstuk; zwaarte
|
aanwijzing; bevelschrift; consigne; dwangbevel; gunning; instructie; opdracht; order; taak; toewijzing; voorschrift
|
business
|
aangelegenheid; affaire; geval; kwestie; zaak
|
aangelegenheden; affaires; bedrijf; bedrijfsleven; commercie; coöperatie; feit; firma; gebeurtenis; handel; handelsbedrijf; handelshuis; handelswaar; incident; klandizie; kleine onderneming; koophandel; koopwaar; maatschap; maatschappij; nering; onderneming; vennootschap; voorval; waar; winkelbedrijf; zaak; zaken
|
case
|
aangelegenheid; affaire; casus; geval; issue; kwestie; probleem; punt; vraagstuk; zaak
|
aanvraag; behuizing; contract; doos; etui; foedraal; geding; kist; kistje; koker; kokervormig doosje; krat; kratje; la; lade; naamval; pennendoosje; pennenkoker; procedure; proces; proefpersoon; rechtsgeding; rechtszaak; schuifla; schuiflade; taak
|
issue
|
geval; issue; kwestie; punt; zaak
|
actiepunt; afgifte; aflevering; editie; emissie; uitdeling; uitgaaf; uitgave; uitgifte; uitreiking; uitstoot; verstrekking
|
matter
|
aangelegenheid; affaire; geval; kwestie; probleem; vraagstuk; zaak
|
artikel; bik; ding; feit; gebeurtenis; goed; gruis; incident; item; macadam; materie; metselspecie; mortel; object; puin; split; steengruis; steenslag; stof; substantie; voorval; voorwerp; zaak
|
point of discussion
|
geval; kwestie; zaak
|
|
problem
|
kwestie; opgaaf; opgave; probleem; vraagstuk; zwaarte
|
complicatie; geval; interpellatie; knik; probleem; probleemgeval; strubbeling; vraag
|
problematical case
|
kwestie; opgaaf; opgave; probleem; vraagstuk; zwaarte
|
geval; ingewikkeldheid; moeilijkheid; probleem; probleemgeval
|
problems
|
kwestie; opgaaf; opgave; probleem; vraagstuk; zwaarte
|
beroeringen; defecten; kwesties; moeilijkheden; narigheden; ongemakken; ongerieven; problematiek; problemen; sores; zorgen
|
quarrel
|
geschil; kwestie; ruzie; twist
|
botsing; conflict; debat; dispuut; geschil; meningsverschil; onenigheid; redestrijd; redetwist; ruzie; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling
|
question
|
geval; issue; kwestie; opgaaf; opgave; probleem; punt; vraagstuk; zaak; zwaarte
|
interpellatie; vraag
|
squabble
|
geschil; kwestie; ruzie; twist
|
debat; dispuut; geschil; redestrijd; redetwist; ruzie; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling
|
statement
|
kwestie; opgaaf; opgave; probleem; vraagstuk; zwaarte
|
aangifte; aantekening; bankafschrift; bekendmaking; bericht; bevestiging; beweren; bewering; boodschap; constatering; declaratie; financieel overzicht; frase; gewag; gezegde; instructie; lijst; mededeling; melding; meningsuiting; noot; notitie; opgave; opheldering; opnoeming; opschrijving; opsomming; overzicht; proces verbaal; rapport; rekeningoverzicht; relaas; staat; statement; stelling; tijding; toelichting; uitdrukking; uitlating; uitlegging; uitspraak; vaststelling; verklaring; vermelding; verwittiging; zegswijze; zin
|
summary
|
kwestie; opgaaf; opgave; probleem; vraagstuk; zwaarte
|
excerpt; extract; lijst; opnoeming; opsomming; resumé; samenvatting; staat; uittreksel
|
task
|
kwestie; opgaaf; opgave; probleem; vraagstuk; zwaarte
|
arbeid; ingewikkeldheid; job; karwei; karweitje; klusje; moeilijkheid; probleem; schoolopdracht; taak
|
wrangle
|
geschil; kwestie; ruzie; twist
|
|
-
|
moeilijkheid; probleem; zaak
|
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
issue
|
|
openbaren; publiceren; uitbrengen; uitgeven
|
matter
|
|
afzetten; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten
|
quarrel
|
|
bakkeleien; bekampen; bekvechten; bestrijden; bevechten; hakketakken; in onmin geraken; kiften; kijven; knokken; krakelen; matten; ruzie maken; ruzieën; ruziën; strijden; twisten; vechten
|
question
|
|
aanvechten; aarzelen; bestrijden; betwisten; doorvragen; doorzagen; interpelleren; ondervragen; overhoren; twijfelen; uithoren; uitvragen; verhoren; weifelen
|
squabble
|
|
kibbelen; kiften
|
wrangle
|
|
bakkeleien; bekvechten; hakketakken; kiften; kijven; krakelen; ruzie maken; ruzieën; ruziën; twisten
|
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
issue
|
|
uitkomen; uitstromen
|